27 september 1962.
169
kelijk oordeel vragen, hetgeen hen tot niets bindt. Als men daarmede ak-
koord kan gaan, gelooft spreker, dat het ingebrachte bezwaar is opgeheven.
De heer Verkouw vraagt of het toch geen voorkeur zou verdienen om in
plaats van de hoofdinspecteur en in plaats van de directeur van openbare
werken, die later afzonderlijk aan burgemeester en wethouders moeten
rapporteren, de inspecteur van politie inzonderheid met het verkeer belast
en een technisch ambtenaar van openbare werken in de vergaderingen
van de verkeerscommissie toe te laten, waardoor het bezwaar dat de voor-
zitter aanvankelijk noemde, kan worden ondervangen. De hoofdinspecteur
van politie en de directeur van openbare werken komen dan volkomen ob-
jectief tegenover de zaak te staan.
De Voorzitter antwoordt, dat burgemeester en wethouders dit ook heb-
ben overwogen. Zij menen dit ten stelligste te moeten ontraden, omdat
dit tot int'erne moeilijkheden aanleiding kan geven.
Mr. Kutgers is het met de conclusie van de voorzitter gaarne eens. Spre-
ker gelooft wel, dat het een voordeel is als deze heren niet als lid maar
als adviseur in de vergaderingen van de commissie aanwezig zijn. De heer
Kooijmans is daar al meer over gevailen en spreker gelooft dat hij daar
gelijk in had.
Omdat hij het voor de toekomst van belang vindt, wil spreker enigszins
opponeren tegen het argument van de voorzitter, dat de deskundigen in
commissievergaderingen niet hun positieve mening kunnen zeggen zonder
daar later aan gebonden te zijn. Spreker vindt het een gevaar als men de
deskundigen zo aan een uitgesproken mening bindt die zij toch in een
besloten vergadering van een commissie naar voren brengen. De raads-
leden vinden het wel prettig, ook in andere commissies, contact te hebben
met hoofden van bedrijven en het hoofd van de gemeente-politie. Ze zijn
dan adviserend lid van zo'n commissie. De raadsleden verwachten dan ook
van deze heren een open en eerlijke visie op de zaken zoals zij die op dat
moment zien. Men zal het in de verkeerscommissie helemaal niet kwalijk
nemen als b.v. de hoofdinspecteur, na onderzoek van de zaak, later tot
een andere mening komt. Hoewel spreker met het standpunt van de voor-
zitter gaarne akkoord gaat, hoopt hij toch, dat daaruit niet de eonclusie
wordt getrokken, dat de directeur van openbare werken en de hoofdin-
specteur van politie bevreesd zouden moeten zijn in een commissie met
raadsleden hun ruiterlijk oordeel te geven.
Ir. Kooijmans meent, dat men in deze voorzichtig moet zijn, want de
verkeerscommissie is geen commissie van bijstand zoais de commissies
van openbare werken en de bedrijven. Daarbij komt nog het volgende.
Burgemeester en wethouders hebben naast deze commissies de Hoofdin-
specteur van politie en de directeuren der bedrijven als adviesinstanties.
De verkeerscommissie is een heel aparte commissie. Daar behoren geen
instanties in, die afzonderlijk aan burgemeester en wethouders adviseren.
Deze instanties kunnen niet vrij uit in de commissie spreken omdat zij
organen van het gemeentebestuur zijn. Men moet niet samenbrengen wat
niet bij elkaar hoort.
De Voorzitter gelooft toch, dat de deskundigen in de verkeerscommissie
enigszins geremd zullen zijn in het uitspreken van hun oordeel door de
wetenschap, dat zij later advies hebben uit te brengen aan burgemeester en
wethouders, welk advies uiteraard gefundeerd moet zijn. Indien zij in de
verkeerscommissie hun mening positief naar voren brengen, is er een be-
paalde verwachting bij de commissie gewekt. Op het tijdstip dat de des-
kundigen advies uitbrengen aan burgemeester en wethouders kunnen de om-
standigheden gewijzigd zijn waardoor de deskundigen menen een ander
standpunt te moeten innemen dan zij in de vergadering van de verkeers-
commissie voorstonden. Op grond daarvan nemen burgemeester en wet-