27 september 1962.
171
de rechtspraak opgesomd. Spreker heeft toen ook de motieven van de
andere zijde aangehoord. Die motieven acht spreker volkomen ontoerei-
kend. Gezegd werd o.a., dat er maar zo weinig wordt gevorderd. Spreker
vindt dat geen motief om, bij de vordering die zal plaats vinden, niet alle
bescherming aan de burgers te verlenen die mogelijk is. Juist als er weinig
wordt gevorderd is het niet bezwaarlijk dat een aparte commissie de belan-
gen van de woonruimteverdeling enerzijds en de belangen van de man
van wie gevorderd wordt anderzijds, rustig afweegt, terwijl deze commis-
sie dan niet, vôördat de belanghebbende is gehoord, reeds haar oordeel heeft
gevormd.
Er is voorts opgemerkt, dat de adviescommissie van burgemeester en
wethouders zo verschrikkelijk goed in de zaken is ingewerkt. Dat is ech-
ter juist een bezwaar. Omdat men door de goede inwerking in de zaken
zich reeds een oordeel heeft gevormd, kan men dat moeilijk wijzigen.
Verder is gezegd, dat de commissie haar oordeel wel eens wijzigt. Ook
dat is een argument tegen zichzelf, want het betekent, dat men zichzelf
bijzondere kwaliteiten toeschat, omdat men de mogelijkheid aanwezig acht
dat men, door op een andere stoel te gaan zitten, van mening kan ver-
anderen. Dat men dit aanvoert en dat men dit zo knap vindt, betekent,
dat men dus inziet dat het niet juist is.
Spreker vraagt zich af wat toch de reden van de vasthoudendheid van
het college en de meerderheid van de raad op dit punt kan zijn, waar het
toch een zo principieel punt betreft dat de rechtsbescherming raakt.
Waarom wil het college en de raad niet een aparte vorderingscommissie
benoemen volkomen overeenkomstig het bepaalde in de woonruimtewet
Spreker wil dan gaarne en in volle vertrouwen, aan de commissie voor de
woonruimteverdeling. overlaten aan burgemeester en wethouders advies
uit te brengen inzake de verdeling van de woonruimte.
De heer Verkouw zou over deze zaak niet gesproken hebben, als niet
de heer Rutgers opnieuw een oud paardje van stal had gehaald. Het vorig
jaar heeft hij het paardje laten rusten, maar nu heeft hij het weer met de
nodige zwier, zoals wij dat van hem gewend zijn bereden. Men hoeft
geen jurist te zijn om het met het juridisch standpunt van de heer Rut-
gers eens te zijn. Maar als i'ets juridisch juist is, hoeft het daarom nog
niet goed te zijn. De bedoeling van de woonruimtewet is, de belangen van
de eigenaars en van de woningzoekenden te beschermen. Met het uitvoe-
ren van de wet zijn burgemeester en wethouders belast. In de meeste ge-
meenten en gelukkig ook in Heemstede, laten burgemeester en wethou-
ders zich hierin bijstaan door een commissie van advies. De hele teneur
van de wet is spreker meent, dat het zo ook verstaan wordt door bur-
gemeester en wethouders en de commissie van advies dat men moet
trachten door minnelijke schikking tot elkaar te komen, iets wat in de
meeste gevallen, zoals spreker gebleken is, ook bereikt wordt. Als burge-
meester en wethouders van mening zijn, dat er in een bepaald geval aan-
leiding is om tot vordering over te gaan, dan mogen burgemeester en wet-
houders dat niet doen dan alvorens de vorderingscommissie te hebben ge-
hoord. En nu komt het knelpunt. De heer Rutgers en de zijnen achten het
verkeerd, dat de commissie die burgemeester en wethouders in eerste in-
stantie heeft geadviseerd, in tweede instantie, als vorderingscommissie op-
treedt. Spreker vraagt zich echter af waarom dat niet goed kan gaan.
Ook hier beschermt immers de wet de eigenaar. De vorderingscommissie
is n.l. gehouden de eigenaar op te roepen en zijn argumenten, en mogelijk
nieuwe argumenten, aan te horen. De eigenaar kan zich ook door een des-
kundige laten bijstaan. Dat kan tot gevolg hebben, dat de commissie haar
standpunt wijzigt. Spreker zou zich willen aansluiten bij hetgeen de heer
Rutgers heeft gezegd inzake het zitting hebben van de deskundigen in de
verkeerscommissie n.l., laat ze rustig in de verkeerscommissie zitten en