14 december 1962.
333
op deze vraag wel zeer teleurstellend. Ook als het college nog niet tot een
besluit is gekomen, zou het toch goed zijn geweest, de raad op de hoogte
te brengen van de argumenten pro en contra deze enquête. Spreekster
heeft zo hier en daar verschillende tegen-argumenten gehoord en daar wou
zij graag even op ingaan. In de eerste plaats op hetgeen de heer Pliester
heeft gezegd in zijn algemene beschouwingen. Hij was tegen het houden
van deze enquête, want, zei hij, het college weet heel goed hoe in de nieuwe
wijken de bevolkingsgroepen zijn samengesteld. Dat weet het college dus
zomaar. Spreekster gelooft best, dat het college heel veel weet, maar als
dat zo is, is het ook onlogisch om het op de manier te doen zoals het altijd
is gebeurd, n.l. dat schoolbesturen of de vereniging voor volksonderwijs
handtekeningen van ouders verzamelen. Dat is dan evenmin nodig. Boven-
dien, ook al weten burgemeester en wethouders hoe de bevolkingsgroe-
pen in bepaalde wijken zijn samengesteld, dan betekent dat nog niet, dat
ieder die confessioneel is ook confessioneel onderwijs voor zijn kinderen
wil hebben, en na wat spreekster gisteren heeft geleerd, ook al bij de alge-
mene beschouwingen, is het ook helemaal niet zeker, dat iemand die niet-
kerkelijk is, per se openbaar onderwijs voor zijn kinderen wil hebben. Gis-
teren is gezegd, dat openbare scholen rode scholen zijn. Spreekster heeft
dat een kwaadaardige insinuatie gevonden, gedaan door mensen die over
het woord rood zeer ouderwetse ideeën hebben. Spreekster gelooft, dat zij
daar verder niet op behoeft in te gaan, maar zij heeft begrepen, dat er men-
sen zijn, die de openbare school zien als een rode school en op grond van
dat argument hun kinderen niet naar een openbare school zullen sturen.
Dit is dus een argument tegen het feit, dat het college van burgemeester en
wethouders ooit precies kan weten hoe de sympathieën van de bevolking
voor een bepaald soort onderwijs nu precies liggen. Het tweede tegenargu-
ment, dat spreekster in de commissie voor het onderwijs heeft gehoord, is,
dat de ouders hierover pas kunnen oordelen ais zij weten of een bestaande
school goed is of niet en of de ligging gunstig is. Zij kunnen dus alleen
maar oordelen over een bestaande toestand. Dit moge voor een aantal juist
zijn, spreekster meent toch, dat de meeste ouders in eerste instantie een
principiële keuze zullen willen doen, n.l. voor of tegen openbaar of confes-
sioneei onderwijs en pas in tweede instantie zullen bekijken of de school
van hun keuze ook beantwoordt aan hun eisen van kwaliteit en ligging. In
ieder geval lijkt het haar, dat de antwoorden op deze enquête, die dus van
de gemeente zou moeten uitgaan, een meer reële basis zullen bieden voor een
verantwoorde keuze dan de tot nu toe gevolgde methode van: wie t eerst
komt 't eerst maalt.
Ook is twijfel uitgesproken aan het nut van enquêtes in het algemeen.
Spreekster is er zich van bewust, dat enquêteformulieren inderdaad dik-
wijis slecht gelezen, slecht begrepen of niet beantwoord worden. Maar dat
hangt van twee dingen af: le het belang, dat de geënquêteerden bij het
onderwerp hebben en 2e de duidelijkheid van de vraagstelling.
In dit geval meent zij dat het wel een heel grote uitzondering is, wanneer
ouders geen belangstelling hebben voor het onderwijs van hun kinderen.
En wat het tweede punt betreft, een eenvoudige vraagstelling levert hier-
bij toch geen enkele moeilijkheid op.
Zelfs wanneer slechts een klein percentage van de ouders zou antwoor-
den, lijkt deze gang van zaken haar toch een meer objectieve maatstaf te bie-
den dan de rij handtekeningen, zoals die nu door schoolbesturen of volks-
onderwijs verzameld wordt.
Uit de aard der zaak zullen burgemeester en wethouders in beide geval-
len nog andere factoren betrekken bij hun uiteindelijke keuze, maar hun
basis zal steviger zijn, omdat het tenslotte gaat om de vrijheid van het
onderwijs en dus: om de keuze van de ouders.
Mr. Pliester heeft met belangstelling het betoog van mevrouw Cohen