54
28 maart 1963
van het gemeentebestuur deel uitmaakt van het bestuur. Nu is de praktijk
bij spreker wel eens anders, maar in het algemeen wil spreker alleen deel
uitmaken van een bestuur wanneer hij daarin volijverig en volkomen kan
meewerken. Spreker meent dat dit de strekking is van de voorwaarden
die worden gesteld. Alleen wanneer men werkelijk meewerkt ten nutte
van de stichting, kan men de gemeente behoorlijk vertegenwoordigen en
met vrucht in dat bestuur werkzaam zijn. Spreker zou het jammer vinden
als men hier de figuur kreeg van een soort toezichthouder in het bestuur,
terwijl het toch de bedoeling is, dat de vertegenwoordiger deel uitmaakt
van het bestuur. Het gebeurt herhaaldelijk en heus niet alleen bij het
nijverheidsonderwijs maar ook bij de benoeming van regenten van zieken-
huizen e.d., dat raadsleden volledig medewerken en dat is dan ten nutte
van die inrichting en van het gemeentebestuur. Spreker zal er geen voor-
stel van maken. Hij had eigenlijk gehoopt, dat het college zou zeggen, dat
het er sterk over denkt om als vertegenwoordiger een raadslid te benoe-
men, maar spreker meent na het gunstig geluid van de wethouder van
financiën en het minder gunstig geluid van de voorzitter, die zegt dat men
daar niet op rekenen moet, begrepen te hebben, dat daaromtrent nog geen
zekerheid bestaat.
De heer Verkouw meent, dat voorwaarde h zuiver en alleen is opgeno-
men omdat het gemeentebestuur bij deze stichting geïnteresseerd is en
dat bepaalt eigenlijk ook de plaats en de taak van de vertegenwoordiger.
Als het er om gaat of er 's morgens jam of kaas op de boterham zal wor-
den gegeten, dan hoeft men daarvoor als vertegenwoordiger van het ge-
meentebestuur niet in het bestuur aanwezig te zijn. Het moet ook helemaal
met zo zijn, dat men als vertegenwoordiger van de gemeente over de
dagelijkse zaken van het bestuur meespreekt. De nijverheidsonderwijswet
schrijft helemaal niet imperatief voor, dat de gemeente een vertegen-
woordiger moet aanwijzen, maar daarin wordt gesproken van ,,kunnen" en
dat is facultatiefHet is spreker bekend, dat juist in A.R.-kringen het
standpunt wordt ingenomen, dat van dit facultatieve recht geen gebruik
moet worden gemaakt. Men huldigt deze opvatting omdat men van
mening is, dat de besturen van de bijzondere nijverheidsscholen hun boon-
tjes zelf wel kunnen doppen. Naar aanleiding van het door spreker
geopperde compromis is van de zijde van burgemeester en wethouders
gezegd, dat onder „gemeentebestuur" ook de raad is begrepen. Men kan
daar toch nog over twisten. Spreker gelooft dat de secretaris daarover
juist de gemeentewet opslaat. Het betreft artikel 152 waarin staat, dat,
als in een wet of verordening enz. wordt gesproken van „gemeentebestuur"
daaronder burgemeester en wethouders worden verstaan tenzij uitdrukke-
lijk de raad wordt genoemd. Om voor burgemeester en wethouders nog
eens te accentueren, dat ook leden van de raad als vertegenwoordiger
kunnen worden aangewezen, lijkt het spreker geen overbodige luxe achter
,,gemeentebestuur" te vermeiden ,,waartoe ook de leden van de raad wor-
den gerekend". Dat is een soort aanwijzing, een soort stimulans voor bur-
gemeester en wethouders om zich de raadsleden nog eens in herinnering
te brengen. De heer Corver zegt dat dit niet nodig is, maar de raad vindt
dat misschien wel prettig. Men moet wel in 'het oog houden, dat de raad
dit besluit neemt en de voorwaarden vaststelt.
Mr. Minderop zegt, dat het hem niet juist lijkt om achter het woord
..gemeentebestuur' te lezen ,,waartoe ook de leden van de raad gerekend
worden". Een individueel lid van de raad maakt nooit deel uit van het
gemeentebestuur. De raad in zijn geheel maakt deel uit van het gemeente-
bestuur maar nooit één lid van de raad. Men vervalt vanzelf in die gedach-
te als men deze toevoeging opneemt. Men zegt dan iets wat staatsrechte-
lijk volkomen onjuist is. Het hoofd van de gemeente is, overeenkomstig
de grondwet, de raad.