125a 2e afd. 28 november 1963 Artikel III. Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt: a. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Indien de som van het- aantal jaren van de tijdvakken, waarnaar de pensioenen zijn of geacht-wprden te zijn berekend, meer bedraagt dan 40, wordt dit meerdere geacht 'een samenvallend tijdvak te zijn. Op de duur van laatstbedoeld samenvallend tijdvak komt voor zoveel mogelijk in minde- ring de duur van eventuele samenvallende tijdvakken, bedoeld in de eerste volzin. b. Het in het derde lid genoemde percentage van 80 wordt gewijzigd in 56. c. Het vierde en vijfde lid worden vervangen door de volgende drie leden: 4. Ten aanzien van degene, die aantoont, dat uit hoofde van zijn aan- spraak op ouderdomspensioen mede een beperking plaats vindt van enig ander pensioen dan dat, bedoeld in artikel 1, wordt het bedrag van die beperking voor zoveel mogelijk in mindering gebracht op het bedrag van de beperking van het pensioen, bedoeld in artikel 1. De vorige volzin is van toepassing voor zover de pensioenen zijn of worden geacht te zijn berekend over samenvallende tijdvakken. De tweede en derde volzin van het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing. 5. Bij toepassing van het vorige lid wordt ingeval op meer dan één pensioen, bedoeld in artikel 1, aanspraak bestaat, het bedrag van de in dat lid bedoelde beperking op de voor die pensioenen volgens het eerste lid berekende bedragen in mindering gebracht naar ver- houding van die bedragen. 6. Het bepaalde in het vierde lid vindt geen toepassing wanneer het andere pensioen is een pensioen, bedoeld in artikel 1 van de Wet van 20 december 1956 (stbl. 616). Artikel IV. 1. Indien het tijdstip, dat bepalend is geweest voor de berekeningsgrond- slag van het pensioen, valt vöôr 1 april 1960, blijft voor de toepassing van deze verordening van het algemeen ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, zoals dit pensioen per 1 april 1960 is vastgesteld, voor de groep, genoemd in artikel 8 van de Algemene Ouderdomswet, waartoe de belanghebbende behoort, een bedrag onderscheidenlijk van 108,180,en 90,— buiten aanmerking. 2. Te rekenen van 1 september 1962 wordt van de verhoging van het algemeen ouderdomspensioen per evengenoemde datum voor de groep, bedoeld in artikel 8 van de Algemene Ouderdomswet, waartoe beiang- hebbende behoort, een bedrag van onderscheidenlijk 78,—, 84,— en 42,voor de toepassing van de in het eerste lid genoemde ver- ordening in aanmerking genomen. Artikel V. Ten aanzien van degene, die ten gevolge van de toepassing van het vierde lid (oud) van artikel 4 dezer verordening op 31 maart 1960 meer aan pensioen ontving dan hem bij toepassing van het vierde lid (nieuw) van evengenoemd artikel toekomt, wordt de beperking van de uitbetaling van het pensioen op een zodanig bedrag gesteld, dat hij aan pensioen niet minder ontvangt dan op 31 maart 1960 het geval was.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1963 | | pagina 18