247
19 december 1963.
toen door Mr. Pliester. En nunog niets! Ik geloof niet dat het college
er zich op kan beroepen, dat dit een zaak is van de wethouder van open-
bare werken. Daarvoor is de kwestie te gewichtig; dit gaat het gehele
college aan. Ik ben ervan overtuigd dat de laatste uitbreiding van uw
college ook op dit punt uw college minder vooruitstrevend heeft gemaakt,
maar ik vertrouw dat slechts een minderheid in het college en in de raad
zich zal blijven verzetten tegen nieuwe vormen van bezitsvorming en ver-
mindering van vermogensverschillen, en ik hoop dus dat de meerderheid
van de raad wel de nieuwe vormen van vermogensvorming, ook voor men-
sen die in woningwetwoningen wonen, zal bevorderen.
De woningnood, het derde punt van de Oecumenische Raad, is recht-
streeks een geweldig euvel, waarmede de gemeentelijke overheid zich heeft
bezig te houden.
Wij hebben over het woningbouwtekort uiteindelijk van uw college de
gegevens gekregen, waarom vanuit de raad reeds lang werd gevraagd.
Onze fractie juicht het toe dat deze gegevens zijn verstrekt, maar aan de
andere kant zijn wij niet verwonderd, dat de gegevens ons niet zoveel
verder helpen. Wij wisten, dat verschillende groepen zich niet als woning-
zoekend bij het gemeentelijk bureau laten inschrijven en dat een analyse-
ring van de cijfers van dit bureau dus onvoldoende zou zijn. Wij achten
het juist, dat U een enquête op zo breed mogelijke basis wilt houden,
maar wij hebben daarbij twee vragen: in de eerste plaats: hoe denkt uw
college te bereiken dat de vragen der enquête zuiver worden gesteld
steeds een moeilijke aangelegenheid) en heeft uw college het voornemen
daarbij een socioloog in te schakelen? en in de tweede plaats: hoe wordt
in deze enquête rekening gehouden met de behoefte van forensen en de
plicht van Heemstede om ook voor de forensen iets te doen
Wanneer ik de ons thans verstrekte gegevens goed interpreteer, dan
büjft er een belangrijke vraag open ten aanzien van de inwonenden, die
andere woonruimte zoeken. Van een woningbouwachterstand ad 248 komt
liefst 166 of 67 op naam van personen, die thans inwonend zijn. Voor
mij blijft dan de belangrijke vraag hoe deze inwoningen zijn: onduld-
baar of niet. Zijn hierover nog nadere gegevens te verkrijgen?
Een ander uiterst belangrijk punt in verband met de woningbouw is
de wijze waarop wij omspringen met de voor woningbouw beschikbare
grond. Onze fractie is op dit punt allerminst gerust over het beleid van
burgemeester en wethouders. Wij zullen hier morgen, met name naar aan-
leiding van de beantwoording van vraag 52 uit het afdelingsverslag, die-
per op ingaan.
Ook het vierde door de Oecumenische Raad genoemde punt, de verkeers-
onveiligheid, is voor een groot gedeelte een gemeentelijke aa'ngelegenheid.
Wij erkennnen met dankbaarheid, dat in deze door het college en de
politie veel wordt gedaan en wij zijn met name verheugd over de ver-
keerslichten op de Herenweg en Zandvoortselaan. Maar er blijven nog wel
wensen, die morgen zeker ter tafel zullen komen. Deze kwestie zal zich
naar onze mening zeker lenen voor een meer algemene nota.
Helaas voor de raadsleden behandelen wij de begroting tussen Sint-
Nicolaas en Kerstmis. Maar dit scherpt ons wel in enerzijds, dat wij van-
daag en morgen gooien met de pepernoten van de burgerij en dat naar wij
hopen geen lid van het college in de zak terecht komt en anderzijds, dat
wij toeleven naar het feest van de vrede en verdraagzaamheid, waarvoor
nog zo kort geleden een groot staatsman zijn leven heeft gege'ven. Laten
wij in ons kleine hoekje in vrede en verdraagzaamheid werkzaam ziin in
het jaar 1964."
De heer Verkouw zegt: „Mijnheer de voorzitter. Er was eensaldus
het begin van de meeste sprookjes en hoe zeer past het sprookje in
deze raad, waar zoveel hardop (en ook wel niet hardop) gedroomd wordt,