19 december 1963. 262
telijke belastingen verstoken blijven, aangenomen dat wij ze zouden wil-
len invoeren. Daarvoor is nu weliswaar geen aanleiding, maar het zou
natuurlijk een uitlaat kunnen zijn. Nogmaals, ik heb dus geen behoefte
gehad om somber te doen, ik heb alleen willen waarschuwen voor een al
te grote bestedingsdrang, voor een wat laveloos gevoel van we kunnen
nu alles doen wat we willen.
Blijkens het algemeen verslag hadden sommige leden verwacht, dat bur-
gemeester en wethouders aan die sombere tonen bepaalde conclusies zou-
den hebben verbonden in die zin, dat een prognose zou zijn uitgesproken
°ver de mogelijkheid van financiering van bepaalde grote kapitaalswer-
ken of van andere met name genoemde uitgaven. Ik geloof dat wij het zö
kunnen stellen, dat wij tot nu toe alle belangrijke zaken hebben kunnen
verwezenlijken die wij wilden verwezenlijken, en er is nog geen uitzicht,
dat wij bepaaide met name te noemen zaken zouden moeten achterwegé
laten omdat daar geen geld voor zou zijn. Gelukkig zou ik zeggen en ik
geloof dat het zo moet blijven. Maar wij kunnen van de andere kant ook
nog bepaald niet overzien wat er allemaal in de nabije toekomst gaat
gebeuren, De heer Verhoeven heeft in dit verband al gesproken over de
loonexplosie. Wij zouden over de loonontwikkeling ik wil daarin de
heer Verhoeven niet volgen op europees gebied, want ik geloof dat daar dit
forum niet helemaal geschikt voor is lang kunnen praten, maar wij
kunnen voor onze gemeente bepaald nog niet overzien wat daar allemaal
het gevolg van zal zijn. Er zal natuurlijk veel van die loonontwikkeling
doorwerken in de prijzen die ons zullen worden berekend voor de werken
die moeten worden uitgevoerd. Alles zal duurder worden. Hoeveel, dat
kunnen wij nog niet overzien. Dat is dus één factor waarmede wij b'ij het
beoordelen van de financiële positie van de gemeente rekening moeten
houden. Of de gemeenten daartegenover een compensatie zullen krijgen
uit het ,,gemeentefonds" kan nog niet worden gezegd.
De heer Enschedé heeft gezegd, dat de minister geen verhoging van de
rijksuitkering zal toestaan om daarmede voor het personeel der bedrijven
de komende loonsverhoging te compenseren. Hij vraagt verder of er aan-
leiding is te verwachten, dat de tariefsverlaging daardoor onmogelijk
wordt of dat deze verhoging der lonen kan worden gedekt door een stij-
ging van de arbeidsproductiviteit bij de bedrijven. Ik kan mededelen, dat
het mogelijk zal zijn de compensatie voor de verhoging van de lonen bij
de bedrijven gedeeltelijk te vinden uit de algemene compensatie die de ge-
meente van het rijk voor de lonen van het gemeentepersoneel krijgt. Dat
is mogelijk omdat die compensatie voor deze gemeente aan de ruime
kant is.
De heer Rutgers heeft opgemerkt, dat vele gemeenten nog geen slui-
tende begroting hebben. Ik zou dan willen wijzen op het feit, dat niet de
gemeentebegroting maar de gemeenterekening uiteindelijk bepalend is
voor de financiële positie van een gemeente. Er zijn wel vele gemeenten
met een niet-sluitende begroting, maar daarvan hebben vele wel een slui-
tende rekening. Begrotingen zijn nu eenmaal vrij willige objecten. Daar
kan men veel inzetten. Ik wil niet suggereren dat er gemeenten zijn die
teveel in hun begroting opnemen met de gedachte straks wellicht toch
n°g in aanmerking te kunnen komen voor een subjectieve bijdrage van
het rijk, maar dat zou toch denkbaar zijn.
Dat de definitieve uitkeringen uit het gemeentefonds over de jaren
1960, 1961 en 1962 nog niet bekend zijn, betreur ik met de heer Rutgers.
Het is echter voor het vaststellen daarvan noodzakelijk, dat binnenlandse
zaken op de hoogte is van vele gegevens, die door de gemeenten moeten
worden verstrekt. Men is bij binnenlandse zaken hard aan het werk om
deze gegevens te groeperen. Bij de behandeling van de begroting van
binnenlandse zaken en van het gemeentefonds in de Tweede Kamer, is
met zeer veel klem gevraagd, deze definitieve uitkeringen zo gauw mo-