263
19 december 1963.
gelijk tot stand te brengen, maar de minister van binnenlandse zaken
heeft toen geantwoord, dat dit niet eerder mogelijk is geweest en dat het
nog wel enige tijd zal duren voordat de definitieve cijfers bekend zullen
zijn.
Er is voorts enige malen gesproken over bestedingsbeperkende maatre-
gelen. Van bepaalde zijde is er de nadruk op gelegd, dat dit een soortge-
lijk verschijnsel zou zijn als wij enige jaren geleden hebben meegemaakt,
maar ik geloof toch dat daarmede een heel duidelijk verschil bestaat. Er
worden n.l. op het ogenblik maatregelen genomen om een bestedingsbeper-
king te voorkomen. Er is nu nog geen overbesteding. Door het beperken
van de investeringen probeert men juist de overbesteding te voorkomen.
Het is wel een subtiel maar toch een heel duidelijk verschil. Men ver-
schuift de uitgaven om niet tot een te grote besteding te komen. Ik ben
blij dat de heer Verhoeven er duidelijk blijk van heeft gegeven, dat hij
veel luistert naar prof. Witteveen en de heer Holtrop. Die hebben ditzelfde
ook gezegd en ik hoop dan ook, dat hij deze beide op dit gebied bijzonder
deskundige woordvoerders goed heeft beluisterd.
Het is bijzonder verleidelijk om over de algemene politieke beschou-
wingen die de heren hebben gehouden nog wat te zeggen zoals over de
samenwerking in de landspolitiek ter linker- en ter rechterzijde, de con-
fessionele partijvorming e.d., maar ik geloof dat dit niet op financieel ter-
rein ligt. Ik meen dat deze beschouwingen niet door burgemeester en wet-
houders beantwoord behoeven te worden, maar dat zij meer bedoeld zijn
voor de heren onderling.
Ik zou nog iets willen zeggen over een paar losse opmerkingen die hier
en daar zijn gemaakt. De heer Enschedé heeft o.a. gevraagd of het col-
lege met het vormen van reserve een bepaald bedrag voor ogen staat. Als
dat niet het geval is lijkt, volgens de heer Enschedé, het college op de pen-
ningmeester van de voetbalclub die op de kas gaat zitten. Ik zou de heer
Enschedé willen vragen in welk geval burgemeester en wethouders nu zo
°P de penning hebben gekeken. Kan hij mij dat geval aanwijzen, want
dat is mij toch eigenlijk niet bekend. Wij hebben de noodzakelijke uitga-
ven kunnen doen, wij hebben ook het niveau van de uitgaven dat hier
noodzakelijk is, bepaald niet beperkt en wij hebben, op deze manier wer-
kende, een overschot kunnen kweken, dat ons voor grote risico's in de
toekomst en voor kwalijke tegenvallers hoedt. Ik zou met het kweken
van reserves niet te ver willen gaan, maar van de andere kant ook niet
zö willen manipuleren, dat we expresselijk uitgaven gaan doen die niet
noodzakelijk zijn. Ik vertrouw dat de heer Enschedé zich daarmede ook
kan verenigen. Burgemeester en wethouders heeft indertijd wel eens een
bedrag van 2 miljoen voor ogen gestaan. We zijn daar nog niet aan toe.
De conjunctuur-reserve van f 578.000 mag niet gebruikt worden, zodat die
dus van de reële reserve moet worden afgetrokken. Aan de onderhouds-
fondsen en bestemmingsreserves zijn een bepaalde bestemming gegeven.
zodat de algemene reserve nog geen 2 miljoen bedraagt. Ik zeg niet dat
wij die 2 miljoen per se nodig hebben, maar het is een bedrag dat wij als
college wel in het hoofd hebben gehad, omdat het ons veilig zou stellen
voor tegenvallers.
De heer Verkouw heeft gezegd, dat op het terrein van de decentralisatie
nog weinig vorderingen zijn gemaakt, ondanks dat de minister van bin-
nenlandse zaken ruim 4 jaar de tijd heeft gehad om zich hierin uit te
leven. Deze zaak is bij de behandeling van de begroting van binnenlandse
zaken in de Tweede Kamer ook ter sprake geweest. Toen is de vraag ge-
steld, wie nu duidelijk kon aanwijzen wat er nu eigenlijk op het gebied
van de decentralisatie is achtergebleven en wat men nog zou kunnen
doen. Het is in onze ingewikkelde maatschappij toch wel moeilijk aan te
geven welke verantwoordelijkheden aan de gemeenten zouden kunnen
worden gegeven en op welk terrein de centrale overheid hierbij is achter-