19 december 1963.
274
punt uitgaat, het nuttig is, dat bij de replieken toch een zeker contact tot
stand komt. Dat geldt op het moment zeker voor de voorzitter en mij.
Het is natuurlijk mijn bedoeling niet geweest om de voorzitter een beetje
op de kast te jagen. Misschien was mijn toon een beetje agressief, maar
de voorzitter kent mij genoeg om te weten, dat dit alleen maar was om-
dat ik geloof, dat men de zaken verder brengt als zij duidelijk omlijnd
worden dan wanneer men alleen maar een opsomming geeft waar niets
inzit.
Ik heb twee dingen voorop willen stellen. Ten aanzien van het meer
contact leggen tussen overheid en burgerij, het meer betrekken van de
burgerij bij het bestuur der gemeente, heb ik om meer nota's ten aanzien
van daarvoor in aanmerking komende onderwerpen gevraagd. Ik blijf
om dergelijke nota's vragen, waarin verschillende onderwerpen van meer
aigemeen beleid kunnen worden beiicht, en via de pers ter kennis van de
burgerij kunnen worden gebracht, Ik denk b.v. aan wat de heer Bekker
over de aardgasaffaire heeft gezegd en de cijfers die hij daarover heeft
verstrekt. Ik ben niet in staat die cijfers zomaar ineens te vatten en te
verwerken. Ik zou het op prijs hebben gesteld als deze materie in een
aparte nota aan de raad was voorgelegd en nadien in het openbaar was
besproken, waardoor ook de burgerij op zekere wijze daarvan had kennis
gekregen. Dat geldt ook voor de andere onderwerpen die ik heb genoemd.
Het meeleven van de burgerij met gemeentelijke zaken en problemen zou
ik willen bereiken door meer algemene onderwerpen in een algemeen
gesprek in openbare raadsvergadering te behandelen.
Ik geloof dat ik mij ten aanzien van de circulaire van gedeputeerde
staten over de presentiegelden van de leden van de raad niet helemaal
duidelijk heb uitgedrukt. In zijn vakliteratuur is spreker gestuit op de
circulaire die gedeputeerde staten van Noord—Holland dienaangaande aan
de gemeentebesturen hebben toegezonden. Ik had de indruk, dat die cir-
culaire niet bij de stukken ter inzage had gelegen. Het kan ook aan mij
liggen dat ik haar over het hoofd heb gezien. Ik meen echter, dat het
beter zou zijn als het gemeentebestuur bepaalde essentiële punten uit cir-
culaires ter kennis van de raad brengt. Op zichzelf is het wel voldoende
als circulaires zonder meer bij de stukken liggen, maar dan dient men
zeker te weten, dat alle raadsleden van de stukken kennis hebben kunnen
nemen. AIs de bedoelde circulaire bij de stukken heeft gelegen, wil ik mijn
bewering direct terugnemen. In het algemeen zou ik het prettig vinden,
als de raad van de ingekomen circulaires op de hoogte werd gesteld, op-
dat die eventueel ook in de openbare raad kunnen worden besproken en
daardoor een juistere voorlichting aan de burgerij kan worden gegeven.
Ik heb niet gezegd, dat bij de te houden enquête inzake het woning-
tekort een socioloog moet worden ingeschakeld. In dit opzicht heeft de
voorzitter mij verkeerd begrepen. Ik heb gesteld of het niet nuttig zou
zijn bij het opstellen der vragen een socioloog in te schakelen. Burgemees-
ter en wethouders kunnen dus de vragen wel opstellen, maar ik acht het
van uitermate veel belang, dat daarna een deskundige zijn blik er over
laat gaan. Ik zal daar morgen op terugkomen bij de bespreking van het
afdelingsverslag. Ik wijs burgemeester en wethouders nu al op het voor-
beeld van de enquête die indertijd met betrekking tot de sigarettenauto-
maten is gehouden, een enquête die naar mijn idee qua vraagstelling niet
erg gelukkig was, waardoor de uitkomst niet zuiver is geweest. Ik heb dus
alleen gepleit voor het aantrekken van een socioloog voor de vraagstel-
ling, maar misschien ga ik morgen verder en vraag ik het hele onderzoek
over te dragen, niet aan een socioloog, maar aan een instelling die op het
houden van een dergelijk onderzoek alleszins berekend is.
De heer Van Wijk heeft o.a. gesproken over de diverse herzieningen
van het uitbreidingsplan waarmede burgemeester en wethouders bezig
zijn geweest, teneinde de mogelijkheid tot het bouwen van huizen uit te