239
19 december 1963.
uitgangspunten van de loonpolitiek nog wel gehandhaafd zullen kunnen
blijven. Vooreerst zullen wij hebben te maken met de feitelijkheid, dat wij
een minder perfecte ordening van loon en welllicht van prijsbeleid zullen
hebben te accepteren met alle gevolgen van dien. Het lijkt logisch, dat,
wanneer ten opzichte van de prijzen (en dat geldt speciaal voor de din-
gen, die in het indexcijfer voor noodzakelijk levensonderhoud zijn verdis-
conteerd) en van de zijde van de regering ten opzichte van de eisen, die
de E.E.G. voor dergelijke producten als waarover ik in het voorgaande
sprak, niet de uiterste voorzichtigheid wordt betracht, wij voor een groot
deel in een inflatiespiraal zullen terecht komen en dat wij wellieht in de
toekomst dan meer al dan niet ,,wilde" stakingen, met alle gevolgen voor
de productiviteit, zullen gaan beleven.
Is het zo vreemd, dat ik vandaag, zoals een voorgaand jaar, naast de
„autonome" een incidentele inflatie voorzie en dat het dan niet meer de
inflatie van Verhoeven zal zijn? Die inflatie zal ten detrimente strekken
van ons allen en meer speciaal van de gepensioneerden en vast-inkomen-
trekkers. Ik breng U daarbij in herinnering wat de directeur van de Ne-
derlandsche Bank ten aanzien van de ,,loonexplosie" heeft gezegd. U hebt
dat allen ook in de kranten kunnen lezen.
Ik citeer verder uit een rede, die Minister Witteveen heeft gehouden
voor het Departement Amsterdam van de Maatschappij voor Nijverheid en
Handel:
„De relatief lage loonkosten noemde de Minister als voornaamste oor-
zaak van de snelle groei in ons land (mede door de devaluatie van 1949)
met als gevolg: tekort aan arbeidskrachten en ruimte op de kapitaal-
markt, wat geleid heeft tot een grotere productiecapaciteit dan het be-
schikbare arbeidspotentieel. Daardoor is een sterke druk op het loonpeil
ontstaan. De groei moet nu een ander karakter krijgen. Zij moet n.l. ook
in haar samenstellende factoren evenwichtig zijn, dat is in ons actuele
geval, dat het kapitaalpotentieel in evenwicht moet komen met het ar-
beidspotentieel. Dit impliceert, dat de investeringen in de breedte zullen
afnemen (geen grotere productiecapaciteit derhalve, geen nieuwe fabrie-
ken), maar dat is geen bezwaar als de investeringen zullen blijven toene-
men in de diepte (arbeidsbesparende machines, lijnproductie)Dat is de
ontwikkeling, die te verwachten is op zijn best. Op lange termijn is geen
programma te maken. Op korte termijn moet het overheidsbeleid soepel
de ontwikkeling kunnen volgen. De maatregelen, die de regering heeft ge-
nomen, komen neer op een vermindering van de overheidsinvesteringen
met 400 miljoen."
De Minister eindigde met een oproep aan het bedrijfsleven om sober-
heid te betrachten. Want, zo zei hij, met het loon- en prijsbeleid is de
grens bereikt van wat mogelijk is. De ondernemingen dienen prijsdiscipli-
ne te betrachten, de vakbeweging dient geen eisen te stellen, die boven
het loonaccoord uitgaan. In zijn peroratie stelde Minister Witteveen durf
en initiatief als conditie voor verdere stijging van de productiviteit.
Mag ik daartegenover een deel van de rede laten horen, die Professor
Zijlstra in de Eerste Kamer heeft gehouden? Hij richtte zich niet zozeer
tot de Minister, dan wel tot zijn medeleden.
De loonexplosie zal wel op korte termijn gevolgen hebben op de beta-
lingsbalans. De reële groei van de consumptie zal in 1964 overeen-
komstig de berekeningen van het Centraal Planbureau niet of nauwe-
lijks van de 4,5 afwijken. De Minister liet de waarschuwing horen om
bij een tekort op de betalingsbalans niet de z.i. heilloze weg te betreden
van enerzijds het afkondigen van een omvangrijk bestedingsbeperking-
programma en anderzijds het creëren van liquiditeiten. De regering moet
zo spoedig mogelijk komen met een wetsontwerp tot neutralisering van de
progressie in de inkomsten- en loonbelasting.
Een datum van ingang van deze neutralisering zal later, wanneer de mo-