2e Afd. 20 december 1963. 1964 en zijn tal van kleinere verschillen in de ramingen daarvoor mede bepalend geweest. Zoals gebruikelijk wordt U afzonderlijk een overzicht van aile verschilien ten opzichte van de begroting 1963 aangeboden, voor zover deze verschillen meer dan 1.000,— per begrotingspost bedragen. Wel zullen bovenstaande cijfers U opnieuw hebben doen zien, dat het uitgavenaccres belangrijk uitgaat boven de stijging der middelen in de vorm van een verhoging der uitkeringen uit het gemeentefonds. Tegen- over deze verhoging staat thans dan nog een verlaging der vooruitkering uit het gemeentefonds terzake van het iager onderwijs, welke deels het gevolg is van een vermindering van het aantal leerkrachten en leerlingen doch deels ook het gevolg van een voor onze gemeente nadelige werking van de verlaging van enkele uitkeringsnormen in vergelijking met 1963. Wanneer nog buiten beschouwing wordt gelaten, dat het aantal inwoners der gemeente voor de berekening van de algemene uitkering in 1964 werd verhoogd van 26.000 tot 26.400, dan blijft slechts over een verhoging der uitkering in verband met de kosten van sociale zorg met f 22.500,en een verhoging met /45.500,als gevolg van de bepaling van het voorlopig uitkeringspercentage op 120, welk percentage laatstelijk 118 bedroeg. Duidelijker nog wordt het achterblijven van de uitkeringen uit het ge- meentefonds gedemonstreerd door een vergelijking der primitieve be- grotingen van 1960 en 1964. De eerste vertoonde een tekort van 350.000, met een raming voor onvoorziene uitgaven van 50.000,Zoals reeds eerder werd vermeld bracht de Financiële Verhoudingswet 1960, die op 1 januari 1960 in werking trad, een verhoging der algemene uitkering uit het gemeentefonds voor onze gemeente met zich mede van 1.000.000, welk voordeel in 1964 volledig gerealiseerd zal zijn. Indien het voordeel van 1.000.000,direct aan de begroting 1960 ten goede zou zijn gekomen zou deze begroting dus een overschot van 650.000,te zien hebben ge- geven. Rekening houdende met de omstandigheid, dat in de begroting voor 1964 voor onvoorziene uitgaven 138.000,is geraamd zou deze iaatste begroting dus eigenlijk een batig saldo hebben moeten vertonen van /650.000,138.000,/50.000,562.000,of wel /312.000,meer dan in feite het geval is. Dit wil zeggen dat de begro- tingsuitkomst in vier jaren gemiddeld rond 80.000,per jaar ongun- stiger is geworden. Indien deze situatie bestendigd zou blijven betekent dit, dat binnen enkele jaren het batig saldo der begrotingen geheel verdwenen zai zijn. In dit verband moge nog gewezen worden op het d.d. 14 mei jl.l. aan de Tweede Kamer aangeboden wetsontwerp tot voorlopige verruiming van het gemeentelijk beiastinggebied. Deze voorlopige voorziening komt neer op een zogenaamde schoonmaak van de gemeentelijke opcenten op de personele belasting en de grondbe- lasting in die zin, dat deze opcenten worden afgeschaft, doch dat met in- gang van hetzelfde tijdstip de gemeenten een nieuwe opcentenbevoegd- heid van gelijke omvang wordt toegekend. Van rijkswege zal het aan de afschaffing van de oorspronkelijke opcen- ten verbonden middelenverlies aan de gemeenten worden vergoed, zodat de gemeentelijke belastingcapaciteit wordt vergroot zonder dat deze voor de gemeentelijke belastingschuldigen een verzwaring van lasten zal be- tekenen. Volgens artikel 1 van het wetsontwerp zullen voor de grondbelasting onderscheidenlijk de personeie belasting de oude opcenten vervallen met ingang van het belastingjaar, dat aanvangt nadat sedert de inwerking- treding van de wet vier maanden zijn verstreken. Dit betekent, dat de inwerkingtreding zal dienen te geschieden vôör 1 februari 1964 wil zij met betrekking tot de personele belasting nog effect sorteren bij de aanvang van het belastingjaar 1964/1965 op 1 juni 1964. Voor de grondbelasting

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1963 | | pagina 3