72
26 maart 1964
De voorzitter deelt mede, dat de commissie voor openbare werken zich
hiermede kan verenigen.
Het ontwerp-besluit wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
XI. TEGEMOETKOMING IN ZIEKTEKOSTEN AAN GEPEN-
SIONEERDE EN OP WACHTGELD GESTELDE IZA-
DEELNEMERS
Het voorstel met ontwerp-besluit is opgenomen in de gedrukte stukken
onder volgno.
42. Tegemoetkoming in ziektekosten aan gepensioneerde en op wachtgeld
gestelde IZA-deelnemers.
De heer Scheer zegt, dat zijn fractie even met de ogen heeft zitten knip-
peren naar aanleiding van de titel van dit voorstel en verder over de aan-
hef nl. een vergoeding van ziektekosten, welke in een kalenderjaar 4%
van de bezoldiging overschrijden. Ter informatie van de raadsleden zegt
spreker, dat dit niet anders is dan een vorm van toepassing van de hard-
heidsclausule.
De eigenlijke ziektekosten worden door de IZA vergoed. Voor hetgeen
dan nog ten laste van de betrokkene blijft geldt de zgn. 4% regeling. Bur-
gemeester en wethouders schrijven in de 6e alinea van hun voorstel ,,In
tegenstelling tot het Centraal Bureau achten wij het juister bij de toe-
passing van deze regeling uit te gaan van het inkomen, dat belangheb-
benden als gepensioneerden of als wachtgeld genietenden ontvangen en
niet van de laatstelijk genoten wedde".
Spreker meent dat hierin een onbillijkheid kan schuilen tegenover de ge-
pensioneerde die de dienst in een niet te hoge rang heeft verlaten na 35
of 40 dienstjaren, in vergelijking tot de ambtenaar die b.v. na 8 dienst-
jaren de overheidsdienst verlaat met een zeer gering pensioen. Op grond
van dat geringe pensioen zal de laatste al spoedig in aanmerking komen
voor de 4% regeling. Spreker heeft naar een mogelijkheid gezocht om
die onbillijkheid op te vangen. Hij zou daarom in overweging willen geven
een maatstaf aan te leggen die gericht is op het tijdvak waarover pen-
sioen wordt genoten, zoals die ook voor de vaststelling van de IZA-bijdrage
in aanmerking wordt genomen. Spreker wijst er op, dat de IZA zich op
het standpunt heeft gesteld, dat hierbij een gemiddelde pensioentijd in
aanmerking moet worden genomen van 25 jaar. Spreker meent dat men
dan komt tot een voor alle partijen gelijke rechtsbedeling. Wanneer het
wordt gelijk burgemeester en wethouders voorstellen, zullen er geen ge-
lijke rechten zijn. Dit voorstel wil spreker de raad voorleggen.
Ook wijst spreker er op, dat in artikel 2, le alinea, gesproken wordt
van 4% van het inkomen van belanghebbende zonder meer. Zou men het
begrip „inkomen" ruim nemen, dan zou men daaronder niet alleen het
laatstelijk in overheidsdienst genoten inkomen moeten verstaan maar ook
alle andere inkomsten.
De heer Verkouw kan ten dele wel iets voelen voor het standpunt van
de heer Scheer, maar toch ook weer niet zoveel, dat hij het tot het zijne
wil maken omdat volgens artikel 1 onder inkomen wordt begrepen pen-
sioen en wachtgeld, uit welken hoofde ook genoten, uitkeringen, renten,
gratificatiën e.d. Het zou wel eens kunnen zijn, dat als dit allemaal bij
elkaar wordt gevoegd, men tot een hoger bedrag komt dan het bedrag
van het pensioen berekend op een basis van 25 dienstjaren. De heer Scheer
zou dan het tegendeel bereiken van hetgeen hij wil bereiken.
Spreker is het met de heer Scheer eens, dat toch eigenlijk nader omschre-
ven moet worden wat onder ,,inkomen" wordt verstaan. Burgemeester en
wethouders spreken in de eerste plaats van „pensioen en wachtgeld, uit
welken hoofde ook genoten". Dat is dus pensioen dat men geniet als ge-