29 april 1964 81 wijzen, dat in Heemstede de zaken aanzienlijk minder moeilijk plegen te liggen dan in vele andere gemeenten met eenzelfde aantal inwoners. Hij acht een verhoging van 25 in verhouding met de laatste verhoging van de salarissen en lonen te groot, terwijl nog slechts kort geleden een verhoging heeft plaats gehad. Hij weet wel, dat vöör deze verhoging ook argumenten zijn aan te voeren. Men moet echter goed begrijpen, dat spreker op zichzelf het salaris niet exorbitant hoog vindt. Het gaat hem zuiver om een vergelijking met hetgeen vroeger werd betaald en om het werk dat in vergelijking met andere gemeenten in Heemstede wordt ver- richt. Spreker wil het in eerste instantie hierbij laten. De heer Kooijmans wil zich graag aansluiten bij het gesprokene door de heer Rutgers. Ook hij wil er niet verder op ingaan. De vorige maal heeft zijn fractie ook al te kennen gegeven, dat zij bezwaar had tegen verhoging van het salaris van de wethouders, in verband met de werk- zaamheden die in deze gemeente aan het ambt van wethouder zijn verbon- den. De heer Verkouw zal, nu de heren Rutgers en Kooijmans het kort hebben gemaakt, dit ook doen. Zijn fractie is van mening, dat, nu de richtlijnen door gedeputeerde staten zijn vastgesteld, nadat de minister van binnen- landse zaken hierin is gekend, het vrij logisch is, dat de raad hierin ge- deputeerde staten voigt en dat er niet in de raden van ons land allerlei onverkwikkelijke debatten worden gehouden over de zwaarte van het wet- houdersambt, de verantwoordelijkheid van het ambt en wat er allemaal over te vertellen valt. Het is juist de heer Verplanke geweest die in het maandblad van de A. R. gemeenteraadsleden „De Magistratuur" een lans heeft gebroken spreker is het lang niet altijd eens met de heer Ver- pianke, maar dat zijn ook lang niet altijd alle anti-revölutionairen voor zijn zienswijze, dat het juister zou zijn als ten aanzien van deze materie de minister van binnenlandse zaken, evenals dit het geval is met betrekking tot de jaarwedden van de burgemeesters, eigenlijk zou voorschrijven hoe de wedden van de wethouders zouden moeten zijn, waar- door een bespreking daarvan in de raad achterwege zou kunnen biijven. Het heeft spreker wel getroffen mogelijk is dat de vorige keer ook zo geweest dat, wanneer gedeputeerde staten de raad horen, de raad dit voorstel niet aangeboden behoort te krijgen met daarbij de opvatting van het college. Spreker zou dat tegenover de raad eleganter vinden en ook juister voor zover het de wethouders zelf betreft. Burgemeester en wethouders schrijven n.l., dat zij voorstellen, aan gedeputeerde staten mede te delen, dat de raad zich met de voorgesteide herziening der „Bezoldigingsregeling wethouders 1963" kan verenigen. De wet schrijft voor, dat de raad wordt gehoord, evenals over de wedden van gedeputeer- de staten de provinciale staten worden gehoord, maar gedeputeerde staten denken er niet aan, de provinciale staten voor te stellen de minister op dit stuk te volgen. Zij vragen het oordeel van de provinciale staten. In dit geval lijkt het spreker dan ook juister, dat burgemeester en wethouders in het vervolg hierover het oordeel van de raad vragen en zichzelf van het geven van hun inzicht onthouden. De heer van der Linden zegt, dat zijn fractie nog op hetzelfde standpunt staat dat bij monde van haar voorzitter, toen deze zaak de vorige maal aan de orde is geweest, is uiteengezet. Als men vergelijkingen wil gaan maken met hetgeen vroeger op het gebied van de wethouderssalarissen bestond, zou spreker nog wel een stukje historie kunnen gaan vertellen, maar hij gelooft dat het niet nodig is. Het moet z.i. voor een ieder mogelijk zijn, wanneer men tot het ambt van wethouder wordt geroepen, het ambt te aanvaarden en daarbij mogen geen financiële bezwaren

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1964 | | pagina 3