122 28 mei 1964. tans wel begrip voor de gevaarlijke situatie die daar eventueel zou ont- staan. Daarom heeft spreker betoogd, of het wel verstandig is deze aan- vrage op grond van de verordening op de benzinepompen af te wijzen nu burgemeester en wethouders toch in de hand hebben om een aanvrage voor het maken van een in- en uitrit naar en van het benzinestation te wei- geren. Spreker meent te weten dat burgemeester en wethouders het recht hebben een dergelijke aanvrage te weigeren. De voorzitter zegt, de heer Rutgers wel goed begrepen te hebben, maar dat hij gemeend heeft op dat argument niet in te moeten gaan omdat z.i. de verordening op dit punt volkomen duidelijk is en burgemeester en wet- houders al in hun advies hebben geschreven: „In artikel 1, lid 2 van de verordening benzinepompen is vastgesteld, dat in deze verordening onder wegen wordt verstaan hetgeen daaromtrent is bepaald in artikel 1, onder le van de Wegenverkeerswet, derhalve alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden; de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten maken deel uit van de weg." Daaruit blijkt, dat het betoog van de heer Rutgers niet opgaat. Dit is voor het college geen vraagpunt. De heer Rutgers wijst er op, dat in de verordening niet staat, dat ben- zinepompen kunnen worden geweigerd die worden geplaatst ,,op terrein op of aan de openbare weg" maar gewoon ,,op of aan de openbare weg". Maar waarom zou men de verordening nu in de geest van burgemeester en wethouders uitleggen en daarbij toch enig id.ee overhouden dat die uit- legging aanvechtbaar is, als burgemeester en wethouders een veel eenvou- diger middel hebben om de plaatsing van de benzinepompen te voorkomen. Spreker is niet zo erg dol op te veel ordening op dit punt. Hij is niet zo bang van benzinepompen, want die moeten er met het toenemend autover- keer toch ook komen. De benzinepompenverordening moet z.i. strikt wor- den uitgelegd. Spreker zou hieraan toe willen voegen, dat hij het zou appreciëren als de voorzitter dergelijke zaken, met juridische kanten, tevoren in de com- missie voor de strafverordeningen zou willen doen behandelen, zodat alle vraagpunten die daar bij te pas komen rustig bekeken kunnen worden. De voorzitter antwoordt, dat burgemeester en wethouders nu eenmaal een beslissing hebben genomen op een aanvrage tot het plaatsen van ben- zinepompen op grond van de benzinepompenverordening. Daarvan is de aanvrager bij de raad in beroep gekomen. Reclamante verweert zich tegen de argumenten die de weigeringsgrond vormen van het besluit van bur- gemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders moesten dus op hun beurt weer het beroepschrift weerleggen. Zij konden de zaak niet om- zeilen. Bovendien geloven burgemeester en wethouders, dat hun interpre- tatie van hetgeen onder „wegen" wordt verstaan, voor 100 waterdicht is. De heer Verkouw vraagt of de vereniging uit eigen beweging een aan- vrage om vergunning ingevolge de benzinepompenverordening heeft inge- diend of dat van de zijde van het gemeentebestuur is gezegd, dat, als men een benzinepomp wilde plaatsen er een aanvraag op grond van de ben- zinepompenverordening moest worden ingediend. De voorzitter antwoordt, dat er tevoren besprekingen zijn gevoerd tus- sen aanvraagster en ambtenaren van openbare werken. Die ambtenaren hebben zich oorspronkelijk van deze kwestie volkomen gedistancieerd. Daarna is een plan ingediend en toen heeft men even getwijfeld of dit wellicht mogelijk zou kunnen zijn. Vervolgens is de zaak in het college van burgemeester en wethouders behandeld, waarna burgemeester en wethou- ders unaniem hebben besloten, dat daar onder geen enkele voorwaarde een pomp mocht worden geplaatst.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1964 | | pagina 10