124
28 mei 1964.
het bijzonder op het aantal auto's dat verwacht mag worden en dat daar
ondergebracht zal kunnen worden. Spreker ziet aankomen, dat, terwijl nu
de verhouding auto's/inwoners al zo is, dat het aantal auto's nauwelijks
ondergebracht kan worden, tegen de tijd dat die huizen klaar zijn, er nog
meer plaats voor auto's nodig zai zijn en als het aantal auto's toeneemt
zoals verwacht wordt, zal het zo worden, dat elk huis een auto heeft.
Dan zal blijken dat de straten daar te smal zijn om er zoveel auto's te
parkeren, dan kan het verkeer er niet meer door en dan moeten de stra-
ten waarschijnlijk verbreed worden. Spreker kan zich voorstellen, dat
dan de grond die vöör die huizen ligt daarvoor nodig zal zijn. Hij vraagt
zich af of het dan wel juist is om die grond thans te verkopen. Spreker
zou dus in overweging willen geven om die strook grond buiten de ver-
koop te houden.
De heer Rutgers zegt in de vorige vergadering te hebben gesproken
over de aanieg van centrale televisiemasten. Spreker heeft toen gevraagd,
of het college in overweging zou willen nemen, om ook voor niet-woning-
wetbouw bij de verkoop van de grond dusdanige bepalingen op te nemen,
dat via deze regelend kan worden opgetreden waardoor ook deze huizen
op de centrale televisiemast zullen worden aangesloten. Dat is blijkbaar
in dit geval niet gebeurd. Spreker heeft in het koopcontract wel uitge-
breide regelen gevonden voor andere punten, waarbij z.i. heel gemakkelijk
ook de voorwaarde van aansluiting op de centrale televisiemast had kun-
nen worden opgenomen. Spreker vraagt waarom, hoewel het college des-
tijds welwillende geluiden liet horen, daartoe niet is overgegaan.
Wethouder Van Wijk antwoordt, dat de heer Enschedé een probleem
heeft aangesneden, dat met déze verkoop toevallig heel weinig te maken
heeft, omdat het hier een weg betreft waaraan maar aan één kant huizen
zuilen worden gebouwd. Het gaat hier om een parallelweg waarnaast de
doorgetrokken Glipper Dreef komt. Spreker meent, dat aan de oostkant
van die Dreef, krachtens het streekplan, verder geen bebouwing is toege-
laten, zodat zich hier nu net niet de moeilijkheid voordoet die de heer
Enschedé vreest. In het algemeen vraagt spreker zich af of in de toekomst
kan blijven worden toegestaan, dat aan beide kanten van een straat altijd,
in elk geval 's avonds en een groot deel van de dag, auto's worden gepar-
keerd of dat een heel andere kant moet worden uitgegaan, door het aan-
leggen van parkeerterreinen in de nabijheid van de woonwijken, zodat de
woonwijken er ook gezellig blijven uitzien. In dit geval denkt spreker aan
het parkeerterrein van de Linnaeushof of aan een parkeerterrein ten noor-
den daarvan aan te leggen. Het zou wel eens kunnen zijn dat op de duur
toch de wens uitgaat naar het uitvaardigen van parkeerverboden in woon-
wijken. De autobezitters zullen dan eenvoudig gedwongen moeten worden
om 100 meter te gaan lopen en dat lijkt spreker voor menigeen wel goed.
Spreker weet, dat b.v. in Zweden woonwijken worden aangelegd met zulke
smalle straten, dat men daar eenvoudig alleen nog maar met kleine wa-
gens in kan rijden omdat men geen verkeer in de woonstraten meer wii.
Men zegt: hier wonen wij, hier leven wij. De auto staat daar niet meer,
voor zover hij niet in een garage kan of onder of naast het huis, in de
straat. Spreker zou persoonlijk sterk geneigd zijn ook de kant uit te den-
ken om de wijken zô te maken, dat de straten niet meer vol kunnen
worden gezet met auto's. Het lijkt hem ook veiliger voor de kinderen die
vaak plotseling van achter de auto's de weg oversteken. Een andere kwes-
tie is wat zo'n parkeerterrein bij woningwetbouw en bij premiebouw zai
gaan kosten en hoeveel terrein dan nodig zal zijn voor de wegen, kortom
op welke prijs de bouwgrond dan zal komen. Het is een nevenargument,
maar het is toch ook een zwaarwegend argument, zij het van financiële
aard. Men kan daarover bij dit voorstel wel even willen beslissen, maar
juist bij dit voorstel doen de geschetste moeilijkheden zich het minste