28 mei 1964.
133
terzake van het vergroten van een garage waarvoor door burgemeester en
wethouders vergunning is gegeven. Het stuk bevat bovendien een onaan-
gename aantijging aan het adres van de wethouder van openbare werken.
Spreekster vraagt hoe burgemeester en wethouders over dit schrijven
denken.
Wethouder Van Wijk wii gaarne over deze brief iets zeggen, die blijk-
baar met eindeloos geduld en misschien met eindeloze verveling aan alle
raadsleden is gezonden en steeds, als spreker het goed ziet, weer is over-
geschreven. Spreker weet niet of het gebrek aan uitzicht daartoe heeft bij-
gedragen. Voor zover spreker de toestand daar heeft opgenomen, is dat ge-
brek aan uitzicht z.i. helemaal niet aanwezig.
Inderdaad wordt de wethouder van openbare werken in die brief met
een schouderklopje geattaqueerd en daarom doet deze aanval op zijn per-
soon hem denken aan een bepaalde bijbelse figuur. Het doet hem daarom
genoegen dat deze vraag is gesteld.
Met betrekking tot deze bouw kan spreker zeggen, dat hij daar voor het
eerste kennis van heeft genomen toen bij het college een verzoek om bouw-
vergunning inkwam vergezeld van het advies van openbare werken. De
in dit schrijven genoemde figuur is door spreker 8 jaar geleden voor het
laatst ontmoet. Spreker heeft wel eens iets voor hem gedaan van juridische
aard, maar zij zijn, zoals de raad misschien kan begrijpen, met onenigheid
uit elkaar gegaan en uit elkaar gebleven. Spreker weet, dat de ten deze be-
doelde persoon wel zodanig is, dat hij zich kan voorstellen, dat, toen de
buren hem over deze bouw aanvielen, deze vrij ironisch gezegd heeft:
je moet maaren zoals hier dan geschreven staat. Spreker heeft aan
deze zaak part noch deel gehad. Bedoelde persoon heeft spreker tevoren
niet opgebeld, is niet bij hem geweest en heeft er niet over gesproken. De
aanvrage om bouwvergunning kon door het college niet worden geweigerd.
Volgens het ter plaatse geldende bouwplan kon gebouwd worden zoals ge-
vraagd werd en de raad weet, dat een bouwvergunning niet geweigerd kan
worden als overeenkomstig het geldende bebouwingsplan wordt gebouwd.
Burgemeester en wethouders hebben echter toen reeds hun hart vastge-
houden of het bouwsel wel gebruikt zou worden overeenkomstig de aan-
gegeven bestemming. Toen dan ook de vergunning werd verleend is ge-
zegd: een garage en niet anderS dan een garage, en dat geldt tot de dag
van vandaag nog. Er is nu pas weer, naar aanleiding van deze brief, een
onderzoek ingesteld en dat onderzoek heeft uitgewezen, dat alles in orde is,
behalve de deuren. Dat moeten gesloten deuren zijn. Toen spreker een
dag of veertien geleden ter plaatse was, waren er alleen maar omramin-
gen. Dat zijn inmiddels glaspanelen geworden. Openbare werken heeft ge-
rapporteerd, dat dit in strijd is met de bouwvergunning en dat deze dus
zullen moeten worden verwijderd. Deze man krijgt ongetwijfeld een brief
inhoudende dat de deuren zullen moeten worden gewijzigd en deze anders
van gemeentewege zullen worden veranderd of anders weggenomen. Hier
blijkt wel uit, dat er bij de aanvrager inderdaad andere plannen kunnen
hebben bestaan en dat de angst van de omgeving daarvoor dus niet onge-
grond is geweest. Spreker laat overigens in het midden of het in de garage
stallen van 3 of 4 auto's voor deze omgeving plezieriger is dan b.v. het
gebruik als tekenkamer. Het kan zijn dat men op wetsnaleving aandrin-
gende, achteraf daar spijt van zal hebben. Spreker hoopt het niet, maar
het zou wel eens kunnen zijn, dat, als regelmatig een viertal auto's wor-
den gestald, ook diep in de nacht, de briefschrijver het moment betreurt
waarop hij zich aan het schrijven van 24 brieven heeft gezet.
Situatie Stationsplein.
De heer Kooijmans vraagt de aandacht van burgemeester en wethouders,
in het bijzonder van de burgemeester als hoofd van de politie, voor de
situatie op het stationsplein aan de zijde van de Leidsevaart. De mogelijk-