118
28 mei 1964.
waarschijnlijk niet eerder kunnen gebeuren dan wanneer die leiding in
haar geheel wordt gelegd.
De voorzitter: ,,Men is reeds bezig met de aanleg van die leiding."
De heer Brandsma heeft daarvoor het jaartal 1967 gelezen. Het is be-
kend hoe het gaat met dergelijke objecten als er niet achterheen wordt
gezeten. Er komt eerder een jaar bij dan dat er een jaar afgaat.
Wethouder Van Wijk merkt op, dat, als men aan deze kant met de
leiding zou kunnen en willen beginnen, het werk misschien voor Heem-
stede eerder klaar zal zijn. Spreker wil dit wel eens met de directie van
de Amsterdamse Waterleiding bespreken.
Het ontwerp-besluit wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming vast-
gesteld.
VIII. BEROEP TEGEN WEIGERING VERGUNNING VERORDENING
BENZINEPOMPEN.
Het voorstel met ontwerp-besluit is opgenomen in de gedrukte stukken
onder volgno.
70. Beroep weigering vergunning verordening benzinepompen.
De heer Rutgers zegt, kennis te hebben genomen van de bij de stukken
gevoegde brief van de directeur van openbare werken en van het daarbij
behorende kaartje.
Spreker stelt voorop, dat, met wat op dit punt wordt beoogd, een aan-
zienlijke verbetering van de situatie daar ter plaatse tot stand zou kunnen
worden gebracht. Het gebouw dat er op het ogenblik staat, is in de eerste
plaats uitermate lelijk en in de tweede plaats neemt het zeer veel uitzicht
weg op de hoek Bronsteeweg/Lanckhorstlaan. Uit dien hoofde is het ge-
wenst, dat het gebouw verdwijnt, hetgeen naar sprekers mening een
winstpunt voor de gemeente zou zijn.
Spreker vindt de argumenten van het college waarop deze vergunning
is geweigerd, niet erg sterk. Dat geldt speciaal ten aanzien van het argu-
ment, dat het oprichten van een benzinepomp op dit in de dorpsbebouwing
gelegen kruispunt een ontsierende werking zal hebben. Als in acht wordt
genomen, dat het bestaande perceel zal worden afgebroken en dat daar-
voor in de plaats een groenstrook met een benzinestation zal komen, dan
meent spreker, dat het punt eerder aan fraaiheid zal winnen in plaats van
te verliezen.
Het eerste bezwaar van het college betreft het ontstaan van gevaar voor
de vrijheid en veiligheid van het verkeer. Dat is ten aanzien van deze
hoek een begrijpelijk argument. Alleen vraagt spreker zich wel af, of het
tegenargument van reclamanté, dat de benzinepompen niet zullen worden
geplaatst op of aan de openbare weg maar geheei op eigen terrein, wel
zo gemakkelijk kan worden terzijde gesteld als het college dat doet. We
hebben hier te maken met de verordening op de benzinepompen die be-
oogt, het zonder vergunning oprichten van benzinepompen op of aan de
openbare weg tegen te gaan. In dit geval zullen de pompen echter midden
op een terrein worden geplaatst, waarvoor een inrit vanaf de Bronsteeweg
en een uitrit naar de Lanckhorstlaan nodig zullen zijn. Spreker vraagt of
het niet verstandig zou zijn te onderzoeken of de uitrit en de inrit niet een
grond vormen om daar het plaatsen van benzinepompen tegen te gaan.
Spreker meent, dat burgemeester en wethouders de verordening op de
benzinepompen niet nodig hebben om de plaatsing van benzinepompen op
dit punt te voorkomen maar dit kunnen doen door in- en uitritten bij
deze hoek te weigeren. Spreker zou het laatste beter vinden, omdat de
weigering van de vergunning op grond van de verordening op de benzine-
pompen hem, juridisch gezien, zwak voorkomt.