120
28 mei 1964.
heeft afgegeven. Over de benzinepompen aan de Lanckhorstlaan zal spre-
ker niet meer spreken, want die werken al. Er komt echter ook een ben-
zinepomp aan de zuidzijde van de Koediefslaan tussen Blekersvaartweg en
Bronsteeweg. Spreker vraagt zich af, of deze benzinepomp niet op een
afstand van minder dan 50 meter van de hoeken van twee wegen, gemeten
in de as van die wegen, zal komen te staan en of een benzinepomp op die
plaats ook niet een ontsierende werking zal hebben op de omgeving. Spre-
ker is er niet met de meter naar toegestapt om dat na te meten, maar
zo uit zijn hoofd zou hij zeggen, dat hier toch ook een geval aanwezig is
waarin de verordening zeer positief het verlenen van een vergunning niet
toestaat. Hoewel spreker het er roerend mee eens is, dat op de hoek van
de Lanckhorstlaan geen benzinepomp geplaatst moet worden, vraagt hij
zich toch af, of hier niet met twee maten wordt gemeten.
De heer Scheer kan het eens zijn met het gesprokene door de heren
Butgers en Willemse. De heer Verkouw heeft nog het feit aangehaald, dat
benzinepompen op een afstand van minstens 100 meter van elkaar moeten
liggen. Het gaat spreker niet om die 100 meter. Hem gaat het er om, dat
er twee benzinepompen aan dezelfde laan zouden komen met de daarbij
behorende in- en uitritten, waardoor z.i. de vrijheid en veiligheid van het
verkeer in gevaar zal worden gebracht. Dat doet spreker toch weer naar
de zijde van burgemeester en wethouders overhellen om dit beroep onge-
grond te verklaren, hoezeer spreker zich overigens op het standpunt kan
stellen dat in deze door de heren Rutgers en Willemse wordt ingenomen.
De voorzitter, de heer Verkouw beantwoordende, zegt, dat het gebouw
Bronsteeweg 12 op zichzelf bij deze kwestie niet terzake doet. Wanneer dit
beroep ongegrond wordt verklaard, zal er toch altijd iets met dat gebouw
moeten gebeuren.
De heer Rutgers heeft gezegd, dat z.i. dit punt, na afbraak van het
bestaande gebouw en de bouw van een benzine-station, aan fraaiheid zal
winnen. Daar kan men echter van mening over verschillen. Een net inge-
richt benzinestation zal op zichzelf, wat gebouw betreft, wel mooier zijn
dan het bestaande gebouw, maar men moet dit bezien in het gehele ver-
band van de omgeving. Burgemeester en wethouders menen dan ook, dat
een benzinestation daar zeer zeker ontsierend zal werken. De ervaring
heeft geleerd, dat kruisingen en spiitsingen van wegen door hun compli-
catiemogelijkheden in de regel concentratiepunten zijn van ongevallen. In
de hele verkeerstechniek bestaat dan ook een algemeen streven om door
vereenvoudiging en standaardisering van verkeersoplossingen het aantal
complicatiemogelijkheden zoveel mogelijk te beperken en de resterende
complicaties alle zoveel mogelijk gelijksoortig te doen zijn. De bouw van
een benzineverkooppunt bij een kruispunt is hiermede lijnrecht in strijd.
Spreker wil nog attenderen op het feit, dat de raad zelf de verordening
op de benzinepompen op 28 juni 1962 heeft vastgesteld. In die verordening
wordt in artikel 6 duidelijk omschreven in welke gevallen gevaar voor de
vrijheid en veiligheid van het verkeer aanwezig is, n.l. indien de benzine-
pomp zou worden geplaatst op een afstand van minder dan 100 meter van
een reeds aanwezige benzinepomp of op minder dan 50 meter van de hoek
van een weg. Daar gaat het om. De ervaring heeft geleerd, dat op hoeken
van wegen de mogelijkheid van ongelukken het grootst is. Daarom werd
het indertijd noodzakelijk geacht het oprichten van benzinepompen in de
nabijheid van hoeken van wegen tegen te gaan.
De heer Rutgers heeft gevraagd of burgemeester en wethouders de
plaatsing van deze benzinepompen niet beter hadden kunnen voorko-
men door weigering van een vergunning voor het maken van in- en uit-
ritten dan door zich te beroepen op de benzinepompenverordening, waar-
van hij de bepaling, dat vergunningen kunnen worden geweigerd voor