18 december 1964
331
betrokken. De latere gegevens die van het college zijn ontvangen wijzen
uit, dat in de Schouwbroekerpolder plaats is voor 579 woningen en in de
Geleerdenbuurt, door een wijziging van de aanvankelijke plannen, voor
915 woningen. Er is alleen de mededeling ontvangen, dat in die 2 gebieden
de genoemde aantallen woningen kunnen worden gebouwd, zonder een
specificatie welke delen naar het oordeel van het college in de gesubsi-
dieerde en de ongesubsidieerde sectorzullen komen tevallen. Als spreker er
van uit mag gaan, dat ook ten aanzien van deze twee gebieden de ver-
houding 56 44 zal worden toegepast, dan mag men aannemen dat daar
dus ongeveer 1000 woningwet- en premiewoningen zullen moeten worden
gebouwd en ongeveer 500 ongesubsidieerde woningen, gezien het feit, dat
in de overige bouwplannen slechts 280 gesubsidieerde woningen kunnen
worden gebouwd. Dat betekent, dat in deze twee gebieden globaal gespro-
ken 2/3 van de beschikbare ruimte moet worden besteed aan de gesubsidi-
eerde sector, dus woningwet- en premiewoningen en i/3 aan de ongesub-
sidieerde sector. Spreker vraagt of dit nu inderdaad strookt met de opvat-
tingen van het college. Mag de raad dus aannemen, dat ook het college
van mening is, dat in deze twee gebieden 2/g van de beschikbare ruimte zal
worden volgebouwd met woningen in de gesubsidieerde sector en voor i/3
met woningen in de ongesubsidieerde sector
De heer Butgers vraagt een nadere uitleg.
De heer Brandsma vervolgt, dat hij er dus van uitgaat, dat burgemees-
ter en wethouders aan hun nota vasthouden. Volgens die nota zijn voor
8 gebieden voorlopige schetsplannen klaar, volgens welke daarin 995 on-
gesubsidieerde woningen en 280 gesubsidieerde woningen kunnen worden
gebouwd. Aannemende dat deze opzet gehandhaafd blijft, zou dit beteke-
nen dat in de Schouwbroekerpolder en in de Geleerdenbuurt van de rond
1500 woningen die in de beide gebieden gebouwd kunnen worden, er 1000
gebouwd zullen moeten worden in de woningwet- en premiesector en 500
in de ongesubsidieerde sector. Sprekers vraag is dus, of dit nu inderdaad
de mening van het college is. Spreker wacht met belangstelling het ant-
woord op deze vraag af. Hij heeft redenen om er aan te twijfelen, dat de
opvattingen van het college gelijk zijn aan die welke spreker zojuist heeft
voorondersteld. Er zijn n.l. in de nota nogal wat klanken naar voren
gekomen waaruit eerder het tegendeel valt te consteileren. In de eerste
plaats wordt door een deel van het college in de nota opgemerkt, dat de
verhouding tussen de sociale beroepsgroepen niet het enige uitgangspunt
zou mogen zijn voor het verdelen van de nog beschikbare ruimte. Spreker
zou geneigd zijn zich bij die opvatting aan te sluiten ware het niet, dat
daaraan een bepaalde consequentie is verbonden die naar zijn smaak in
fiagrante strijd is met elk begrip van sociale rechtvaardigheid en van
democratisch bestuur. Er is n.l. opgemerkt, dat Heemstede zich heeft ont-
wikkeld tot een woongemeente en daardoor zeer aantrekkelijk is voor
degenen die elders werken en in Heemstede rustig willen wonen. Spreker
zou met die opmerking nog wel vrede kunnen hebben, mits zij maar zou
gelden voor elke ingezetene van de gemeente zonder aanzien des persoons.
Maar dat is biijkbaar niet de bedoeling. Bij hem althans hebben de betref-
fende opmerkingen in de nota de indruk gewekt, dat de meerderheid van
het college van mening is, dat de woongemeente die Heemstede nu een-
maal is hetgeen spreker ook niet ontkent in feite gereserveerd moet
worden voor wat men dan heeft genoemd de hogere inkomensgroepen, en
dat men dus dat rustig wonen bij voorbaat voor de welgestelden wil veilig
stelien. Want ten aanzien van de lagere inkomensgroepen wordt in de nota
gezegd, dat het veel beter is, te bevorderen dat deze categorie van in-
woners zich gaat vestigen in de gemeente waar zij werkzaam is. Spreker
wil wel zeggen dat, als dit de opvatting van de meerderheid van het colle-
ge inderdaad zou zijn, zijn fractie daarin een meten met twee maten ziet.