344
18 december 1964
groot deel, met nuancering, over deze conclusies met elkaar eens.
De voorzitter wil het laatste onderschrijven.
Wethouder mevr. Van der Meulen wil een klein voorbehoud maken. Het
is wel zo, dat burgemeester en wethouders elkaar op dit punt gevonden
hebben en dat zij met vreugde hebben geconstateerd dat dat mogelijk
was. De heer Van Wijk hanteert nu echter zeer vlot de basis 50 - 50.
Spreekster gelooft dat het wel duidelijk is, dat de minderheid in het col-
lege die basis zeer beslist niet aanvaardt.
De voorzitter zegt, dat in de nota datgene is opgenomen wat in het
college heeft gespeeld, hetgeen geëindigd is met wat men een compromis
zou kunnen noemen, maar in ieder geval met een conclusie waar burge-
meester en wethouders het over eens waren.
Wethouder mevr. Van der Meulen zegt, alleen even te zijn ingegaan op
het hanteren van getalien door de heer Van Wijk omdat zij zich daar toch
wel los van wil maken. Zij gelooft dat dat haar goed recht is.
De voorzitter: „De heer Brandsma heeft ook andere getallen genoemd."
Wethouder mevr. Van der Meulen: ,,Ja, maar ik ben wethouder en
behoor tot het college, terwijl de heer Brandsma aan de andere kant van
de tafel zit."
De voorzitter merkt op, dat het z.i. over de grote lijnen gaat. Hierbij
moet bedacht worden, dat burgemeester en wethouders, juist in verband
met het nog ontbreken van samenwerking in agglomeratieverband, tot
deze nota zijn gekomen. Was er wel overeenstemming in agglomeratie-
verband geweest, dan was deze nota misschien heel anders uitgevallen.
Het opstellen van de nota was noodzaak om nu voort te kunnen gaan
omdat niet gewacht kan worden tot eindelijk eens een keer met de samen-
werking in agglomeratieverband resultaten kunnen worden bereikt.
De heer Brandsma heeft, wat de verhoudingen in het college betreft, de
nota anders gezien, n.l., dat zij veel meer een verslag is van de overwegin-
gen die in het college hebben gegolden; het voor en tegen van bepaalde
opvattingen en stellingen, maar dat, voor zover er sprake is van een com-
promis, dit betrekking had op de vraag waar de gesubsidieerde en de niet-
gesubsidieerde woningen zullen worden gebouwd. De raad kreeg antwoord
op de vraag, welk gebied zich nu het beste voor de bouw van woningwet-
en premiewoningen leent, maar niet ten aanzien van de verhoudings-
cijfers. Spreker dacht dat de minderheid van het coliege zoals hij uit
de nota leest vastgehouden heeft aan de verhoudingsgetallen die zij,
globaal uiteraard, in haar hoofd had met betrekking tot deze twee sec-
toren. Zo heeft spreker het compromis, dat in het college tenslotte is
gesloten, uit de nota gepuurd. Afgezien daarvan, vertolkt spreker hier het
standpunt van zijn fractie hetgeen niet afwijkt van de opvatting van de
minderheid in het college.
Als spreker hier nog iets gaat zeggen in antwoord op het gesprokene
door de wethouder, die uiteraard wel namens het college heeft gespro-
ken en misschien ook iets gaat zeggen in antwoord op het gesprokene
door andere raadsleden, dan zou dat het volgende moeten zijn. Categorisch
gezien gelooft spreker, dat het antwoord van de wethouder wat vriende-
lijker ligt, voor spreker althans, dan de teneur die in de nota te beluiste-
ren viel. De wethouder heeft nu uitdrukkelijk gezegd, dat hij, het colle-
ge dus de opvatting deelt, dat de Geleerdenbuurt en ook de Schouw-
broekerpolder inderdaad beschikbaar zullen moeten zijn voor woningwet-
bouw, terwijl spreker juist in de nota had gelezen, dat de meerderheid in
het college de Schouwbroekerpolder in het bijzonder voor de vrije sector
wilde bestemmen. Het enige waarin spreker de wethouder niet kan volgen,