346
18 december 1964
feestelijk voor bedankt hebben. Dat zijn feiten die spreker uit eigen erva-
ring heeft opgedaan.
Wethouder Corver: ,,Maar waarom?"
De heer Brandsma: ,,Omdat men eenvoudig niet bij die fabriek wil
wonen."
Wethouder Corver: ,,En omdat ze de reisuren betaald krijgen."
De heer Brandsma vervolgt: nee, men moet deze dingen inderdaad in dit
vlak willen zien of niet. Men kan er natuurlijk ook wel een verklaring in
het materiële vlak achter zoeken. Wat ziet men trouwens in de grote
agglomeraties Rotterdam, Den Haag en Amsterdam gebeuren? Als men
op het ogenblik in Amsterdam werkt en woont, dan zoekt men bij voor-
keur een woning in de buitenwijken. Spreker geeft echter de verzekering,
en alweer spreekt hij hier uit eigen ervaring, dat het weinig verschil in
tijd uitmaakt of men vanuit het westen of het oosten van de agglomeratie
Amsterdam naar het centrum toe moet dan wel vanuit Heemstede. De-
zelfde begeerte die er vroeger bij de welgestelde was om ergens rustig te
kunnen wonen is op dit ogenblik ook bezig gestalte te krijgen in de krin-
gen van de werknemers en van de lagere employé's. De welvaart die ook
de werknemers gelukkig gaandeweg gaan genieten, heeft dus op dit deel
van hun levenspatroon een belangrijke invloed. De raad is de overheid en
moet onbevooroordeeld tegenover de burgers staan. De raadsleden moeten
dus niet voor één groep opkomen, zoals spreker niet alleen voor de arbei-
dersgroep wil opkomen maar voor alle beroepsgroepen in de gemeente.
Als werknemers ook forens wensen te zijn, moet men daar begrip voor
tonen. De raad zal hen dan ook, door de bouw van woningwetwoningen, in
de gelegenheid moeten stellen, dat zij in Heemstede hun woonplaats kun-
nen vinden. Dat is het uitgangspunt van sprekers redenering. Hij gelooft
dat er, gehoord de gelijke opvattingen van de heren Rutgers en Van der
Hulst de heer Kooijmans ziet dat nog een klein beetje anders in het
algemeen ten aanzien van deze stelling toch wel een zekere mate van
overeenstemming in de raad mogelijk is.
De wethouder heeft o.a. gezegd, dat er weliswaar 325 aanvragers zijn
voor een woningwetwoning, maar dat, als die 325 woningen worden
gebouwd, er in feite weer teveel woningwetwoningen zouden zijn, omdat
er nu een groot aantal mensen in woningwetwoningen wonen die daar
eigenlijk niet in thuis horen. Dat is een vraagstuk waar men niet alleen
in de Heemsteedse raad maar in alle gemeenteraden en zelfs bij de rijks-
overheid al een paar jaar aan zit te dubben. Het vervelende is echter, dat
men hier eigenlijk over dingen praat waarvan men eigenlijk niets afweet.
Spreker is er van overtuigd, dat de behoefte aan doorstroming aanwezig
is, maar in welke orde van grootte dat nu is, weet hij niet. Als spreker
de heer Rutgers hoort pleiten voor de verkoop van woningwetwoningen,
dan weet spreker, dat krachtens de bestaande rijksvoorschriften een der-
gelijke verkoop alleen maar mogelijk is als het inkomen en de vermogens-
positie van de koper niet boven bepaalde grenzen uitgaan en dus moet de
adspirant-koper iemand zijn die in een woningwetwoning thuis hoort.
Maar als spreker daartegenover weer hoort zeggen, dat in die woningwet-
woningen zoveel mensen wonen die er niet in thuis horen, dan vraagt hij
zich af aan welke kant men dan tenslotte staat. Spreker vindt dit allemaal
redenen om nu eens na te gaan, en dan op een serieuze wijze, hoe deze
dingen zich werkelijk verhouden voordat men daaraan een bepaalde con-
clusie ontleent, want anders regeert men in de ruimte. Bovendien kan
men weten, dat de minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid bij
de laatste begrotingsbehandeling nog eens nadrukkelijk heeft aangekon-
digd, dat hij ten aanzien van de woningwetwoningen en ten aanzien van
de doorstroming daarin, bepaalde maatregelen wil nemen. Als spreker de