30 januari 1965 23 schetste. Burgemeester en wethouders stellen in hun nota, dat de wonin- gen praktisch zullen worden onttrokken aan het toewijzingsbeleid van woningen door burgemeester en wethouders. Spreker denkt dat burge- meester en wethouders zich toch wel gerealiseerd zullen hebben, in de eerste plaats, welke algemene voorwaarden volgens de circulaire van de minister dd. februari 1961 bij verkoop gesteld moeten worden en in de tweede plaats, dat het college het toch altijd zelf in de hand heeft of tot verkoop van woningwetwoningen zal worden overgegaan. Burgemeester en wethouders zullen alleen aan die mensen verkopen die hier blijvend zullen biijven wonen en dan daaraan de voorwaarde verbinden, dat, wan- neer de koper toch gaat verhuizen, of wanneer er iets bijzonders gebeurt, de gemeente het recht van terugkoop van de woning heeft. Spreker had toch wel graag gewild, dat burgemeester en wethouders deze dingen bij hun onderzoek hadden uitgewerkt en duidelijker gesteld hadden waarom ondanks de mogelijkheid van deze voorwaarde er toch nog zulke grote bezwaren bij hen bestaan. Er is nu eenmaal een hang om in woningwetwoningen, en dus goedkope woningen, te blijven wonen. Die hang is er misschien nog meer ten aan- zien van huurwoningen dan wanneer die woningen verkocht zijn. Om een voorbeeld te noemen. Wanneer iemand in een andere gemeente gaat wer- ken, en de gemeente ligt niet te ver van Heemstede af zodat hij nog heen en weer kan blijven reizen, dan zal hij, wanneer hij een huurwoning heeft, daaraan blijven vastkleven, maar wanneer hij een woningwetwoning in eigendom heeft, welke hij aan de gemeente kan terugverkopen, dan bestaat de mogelijkheid, dat hij in de gemeente waar hij zijn werk heeft, weer een huis koopt. Spreker gelooft dus dat er ook daaromtrent bepaald wel voordelen aan verkoop verbonden zijn. Burgemeester en wethouders wijzen er op, dat er mensen in woningwetwoningen wonen die daar eigen- lijk qua inkomen niet zouden mogen wonen. Aan dergelijke mensen mag echter en zal niet verkocht worden. De minister heeft n.l. uitdrukkelijk gezegd, dat niet altijd kon worden voorkomen, dat woningwetwoningen werden verhuurd aan personen die op grond van hun inkomen, voor een dergelijke woning normaliter niet in aanmerking zouden zijn gekomen. Het komt de minister voor, dat, gezien de financiële faciliteiten, die in de circulaire worden genoemd, het ongewenst is woningwetwoningen aan bewoners, behorend tot deze categorie, over te dragen. Dat gebeurt dus eenvoudig niet. Om dan zonder meer op deze argumenten te zeggen dat verkoop van woningwetwoningen ongewenst is, dan acht spreker dat in strijd met de circulaire, die toch ook aan de overwegingen van burgemees- ter en wethouders ten grondslag moet hebben gelegen. Spreker acht dat een foutieve voorstelling van zaken. Burgemeester en wethouders pro- beren het niet eens, zij werken de mogelijkheden niet uit, zij kijken niet of er gevallen zijn waarvan in ieder geval toch vaststaat dat de mensen zullen blijven wonen. Zij zeggen domweg met algemene bewoordingen dat het niet kan. Zij hebben geen zin er iets aan te doen. Spreker acht dit een bijzonder ernstig verzuim en hij vindt dat het beleid van het college hierin heeft gefaald. Spreker ziet in het college -en nu wordt hij misschien wat fel in zijn zeggen drie stromingen. Een eerste stroming die zegt: „ik wil helemaal niets nieuws", een tweede stroming die zegt: ,,het is me teveel werk" en een derde stroming die zegt: „ik ben er principieel tegen omdat ik vind dat men die individuele vooruitgang van de mensen niet moet stimuleren maar dat men het meer in het collectieve moet zoeken". Spreker heeft niet de hoop dat hij de laatste groep zal overtuigen, maar de twee eerste groepen kunnen hun standpunt naar zijn idee bepaald niet handhaven. Spreker zou in eerste instantie willen vragen of burgemeester en wet- houders bereid zijn deze zaak grondiger dan in hun laatste nota, te bekij-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1965 | | pagina 23