30 januari 1965
25
De heer Rutgers heeft de circulaire van februari 1961 aangehaald. Daar-
in geeft de minister inderdaad een nieuwe versie van de sinds de dertiger
jaren bestaande mogelijkheid om woningwetwoningen in eigendom over te
dragen. Want het is niet een nieuw vraagstuk waar wij over spreken, het
is al tientallen jaren mogelijk om woningwetwoningen te verkopen. Maar
in die circulaire van 1961 wordt wel een nieuwe inhoud gegeven aan de
mogelijkheden van overdracht en dat is begrijpelijk, omdat in de na-
oorlogse situatie de dingen nu eenmaal heel anders liggen dan vôôr de
oorlog het geval was. Niet iedereen immers komt voor de koop van een
woningwetwoning in aanmerking. Ongehuwden b.v. die een huwelijk wil-
len aangaan kunnen geen woning kopen. Voor hen is dus de mogeüjkheid
om zich op deze wijze een woning te verschaffen uitgesloten. Datzelfde
geldt wanneer men een bepaalde leeftijd, en nu dus naar boven gerede-
neerd, heeft bereikt. Daarnaast worden voorwaarden gesteld ten aanzien
van de financiële draagkracht. En dan zijn er vele bepalingen die naar
sprekers smaak, hij wil niet zeggen discriminerend zijn, maar degenen
die een dergelijke koop aangaan toch voor een zeer behoorlijke reeks van
jaren spreker zou haast zeggen onder curatele stelt.
Dat zijn zo de verschillende facetten van dit vraagsteuk. Spreker her-
haalt, dat, hoewel ook zijn fractie het eigen woningbezit graag wil stimu-
leren, zij toch wel wat huiverig is om zo in zijn algemeenheid maar te
spreken over, maak de remmen los voor diegenen die dan wel in aanmer-
king kunnen komen voor de aankoop van een woningwetwoning. Te dien
opzichte bestaat er verschil van opvatting tussen de heer Rutgers en
spreker.
Het verwijt dat de heer Rutgers eigenlijk tot het college richt n.l., dat
aan de motie van enkele jaren geleden nooit uitvoering is gegeven en dat
eigenlijk het college niet handelt in overeenstemming met de intenties
van de circulaire van de minister van februari 1961, kan spreker niet aan-
vaarden. Dan wil hij toch wel voor het college in de bres springen voor
zover dat nodig zou zijn, want hij dacht dat in de nota spreker geeft toe
dat het een wat te wijdse naam is voor het stuk dat voor ons ligt toch
eigenlijk alleen maar wordt gezegd, dat burgemeester en wethouders het
op dit moment niet urgent vinden om tot uitvoering van de motie over te
gaan, waarvoor bepaalde argumenten worden aangevoerd en het zijn nu
juist deze argumenten die spreker wel aanspreken. Nu zegt de heer Rut-
gers wel, dat die doorstroming en het vraagstuk van de woonruimteverde-
ling toch eigenlijk geen argumenten zijn die steekhoudend zijn, maar dat
zijn nu juist voor sprekers fractie de argumenten op grond waarvan zij
zegt, dat het een wijs besluit zou zijn om, laten we zeggen voor de duur
van de eerste vijf jaar, de status quo te handhaven en niet over te gaan
tot de verkoop van woningwetwoningen.
De heer Van der Hulst heeft nog gezegd, dat als bezwaar bestaat tegen
de verkoop van enkele woningen uit een aaneengesloten rij woningen, in
de praktijk nooit tot de verkoop van deze woningen kan worden over-
gegaan. Spreker verwijst daarvoor weer naar de circulaire van februari
1961, waarin voor de verkoop van woningen die deel uitmaken van een
aaneengesloten rij woningen, bijzondere voorwaarden worden gesteld. Dat
gaat zo maar niet. Het is ook een illusie te menen, dat de raad in deze zelf
de beslissing in handen heeft. Spreker zijn vele gevallen bekend, ook van
gemeentebesturen die dat wel wilden doen, die eenvoudig nul op het
request hebben gekregen van het ministerie. Want het ministerie bepaalt
de voorwaarden, de omstandigheden, de prijs van de woningen en wat dies
meer zij, zodat burgemeester en wethouders eigenlijk alleen maar aan het
ministerie een voorstel kunnen doen om goed te vinden dat een overdracht
van woningen plaats vindt. Kortom hier zijn zoveel omstandigheden voor-
handen, dat men nu niet moet menen dat, wanneer de raad daartoe het