26
30 januari 1965
besluit zou nemen, op enige belangrijke schaal tot verkoop van deze wo-
nmgen zou kunnen worden overgegaan. Zijn fractie is dan ook tot het
inzicht gekomen, en zij heeft dat standpunt reeds eerder uitgedragen, dat
het standpunt van het college in deze moet worden aanvaard en zij zal zicii
dus met deze nota volledig akkoord verklaren.
De heer Kooijmans wil herinneren aan hetgeen zijn fractievoorzitter in
de begrotingsvergadering over dit onderwerp heeft gezegd. Zijn fractie
acht de verkoop van woningwetwoningen aan bewoners in beginsel ge-
wenst en wil het streven naar eigen woningbezit steunen. Ten aanzien van
de bezwaren die burgemeester en wethouders naar voren brengen met
betrekking tot het onderhoud van deze woningen en de verzorging er van
heeft sprekers fractievoorzitter gezegd, dat bij verkoop van deze wonin-
gen voorwaarden kunnen worden gesteld. Bovendien kan door het huis-
vestingsbeleid het gebruik van deze woningen worden gecontroleerd. Voor
spreker persoonlijk ligt het grootste bezwaar bij de verkoop van deze
woningen hierin, dat met rijkssteun gebouwde woningen in handen komen
van mensen die er mee kunnen gaan handelen. Spreker weet wel dat er
voorwaarden bij verkoop worden gesteld, maar dat is ook het geval met
premiewoningen. Ook dan is een met rijkssteun gebouwde woning in han-
den gelegd van de eigenaar, die na een bepaalde tijd er mee kan doen wat
hij wil, maar bij woningwetwoningen geldt dat bezwaar nog wat sterker
omdat de steun groter is geweest. Spreker kan zich daarom bij de ziens-
wijze van de heer Rutgers wel aansluiten als hij zegt, dat burgemeester
en wethouders niet volledig hebben uitgewerkt welke de mogelijkheden
brj verkoop zijn. Geen goed inzicht bestaat in de kwestie onder welke
voorwaarden voorkomen kan worden hoe met rijkssteun gebouwde wonin-
gen voor geldbelegging en alle mogelijke andere dingen worden gebruikt,
zodat men hiervan gaat profiteren. Spreker is het met de heer Brandsmâ
eens om de zaak nog even aan te kijken, maar spreker wil daarmee niet
zeggen, dat men maar door moet gaan met blijven kijken en niets doen.
Spreker zou graag burgemeester en wethouders in overweging willen
geven deze zaak nog eens nader te bezien en als het mogelijk is toch te
komen met een voorstel tot verkoop van deze woningen.
Wethouder mevr. Van der Meulen voelt zich gedrongen de heer Rutgers
te vragen naar een nadere precisering van zijn mening, dat er in het col-
lege een bepaalde figuur is gekomen die streeft naar collectivisme enz.
Spreekster gelooft dat de heer Rutgers hiermee een blaam werpt op de
persoon die hij bedoelt en zij wil wel zeggen, dat zij het gevoel heeft dat
hij haar bedoelt. Spreekster voelt het ook als een zeer grote blaam op het
college zelf dat de heer Rutgers er van uit gaat dat, wanneer één persoon
m het college dergelijke neigingen zou hebben, het hele college stomweg
mee zou gaan. Uit de nota blijkt dit trouwens helemaal niet. Daarin wordt
gesproken over het feit, dat het op dit moment niet gewenst is tot verkoop
van woningwetwoningen over te gaan omdat de woningnood zo groot is,
terwijl de eigenaar van een woning een zeer grote invloed heeft op de toe-
latmg van candidaat-bewoners. De woningwetwoningen zouden dan niet
meer beschikbaar zijn voor degenen die in zeer grote nood verkeren.
Spreekster zou toch wel graag een nadere precisering van de heer Rutgers
willen horen. Meent hij inderdaad dat een lid van de P.v.d.A. neigt naar
coilectivisme in het woningbezit? Zij kan zich niet voorstellen dat de heer
Rutgers, wanneer hij werkelijk op de hoogte is van alles wat er op dit
gebied gezegd en geschreven wordt, dit kan volhouden. Voorts zou spreek-
ster wel eens willen weten hoe hoog de heer Rutgers de rest van het
col'lege aanslaat.
De heer Zegwaart wil er aan herinneren, dat de heer Rutgers gezegd
heeft, dat burgemeester en wethouders net doen alsof zij willen zeggen: