30 januari 1965
29
kunnen worden als de heer Rutgers en misschien nog enkele anderen, zich
voorstellen. Nogmaals, alleen uit een oogpunt van verdedigingstaktiek,
een adstruering van de argumenten, ware het wenselijk geweest als de
resultaten van een te houden onderzoek bekend zouden zijn geweest. Mis-
schien wordt bedoeld onderzoek nog wel eens ingesteld als de zaak in een
ander stadium komt te verkeren. Maar toen eenmaal het besluit gevallen
was om de raad voor te stellen de bekende motie nog wat te laten liggen
en nu nog niet tot verkoop van woningwetwoningen over te gaan, kwamen
burgemeester en wethouders aan die toetsing niet meer toe. Zoals de zaak
nu ligt menen burgemeester en wethouders dat het geen daad van wijs
beleid zou zijn om de woningen waaraan de gemeente het meest behoefte
heeft, te gaan verkopen.
De heer Rutgers heeft zich afgevraagd of hij niet direct op het gespro-
kene door mevr. Van der Meulen had dienen te antwoorden, omdat het een
woord van persoonlijke aard was. Wanneer hij mevr. Van der Meulen ziet
kijken gelooft hij zeker dat het persoonlijk was. Spreker wil het graag
rechttrekken. Hij begrijpt niet dat nu juist zij boos moest worden, want
wanneer spreker drie stromingen in het college schetst waarvan hij zegt,
dat de eerste überhaupt niets nieuws wil, dat de tweede het te veel werk
vindt en dat de derde er principieel tegen is en dat is mevr. Van der
Meulen niet eens, naar zij zegt dan zouden de twee eersten kwaad op
spreker moeten zijn geworden, maar zij trokken de schoen niet aan. Dus
als mevr. Van der Meulen daar boos over wordt dan wil spreker zeggen,
dat haar geen blaam treft. Als er al sprake is van een blaam dan zou dat
een blaam op haar partij zijn.
Wethouder mevr. Van der Meulen: ,,Als dat onjuist is, mag ik daar toch
wel verontwaardigd over zijn?"
De heer Rutgers: „Ik mag toch wel zeggen dat ik Uw ideeën niet deel,
dat ik Uw ideeën niet juist vind?"
Wethouder mevr. Van der Meulen zegt, dat de heer Rutgers heeft ge-
zegd, dat sinds er een andere samenstelling van het college is, de collecti-
vistische gedachte daarin is doorgedrongen. Daar is echter geen sprake
van. De P.v.d.A. is niet voor collectivistisch bezit van woningen. De
P.v.d.A. zou heel graag ieder mens een eigen woning gunnen, maar wij
zitten ten aanzien van de verkoop van woningwetwoningen in een nood-
situatie en vandaar het voorstel van burgemeester en wethouders. Spreek-
ster heeft er zeer grote bezwaren tegen dat de heer Rutgers tracht de
P.v.d.A. steeds meer het stempel op te drukken van te gaan in collectivis-
tische richting. Dat is volkomen onjuist en hij weet dat dit onjuist is.
Daarom heeft spreekster er bezwaar tegen dat hij daar de andere samen-
stelling van het college bijhaalt. Spreekster zou toch wel erg dom
moeten zijn om daar niet uit te halen wat de heer Rutgers waarschijnlijk
ook heeft bedoeld.
De heer Rutgers: „Ik acht mevr. Van der Meulen bepaald niet dom en
ik begrijp best dat zij dat er terecht uit gepuurd heeft."
Wethouder mevr. Van der Meulen: ,,Daar heb je het nu."
De heer Rutgers: „Ik handhaaf dus, dat mijn bezwaar gaat tegen de
idee die er achter staat, en niet tegen de persoon van mevr. Van der Meu-
len."
Wethouder mevr. Van der Meulen: „Ik protesteer."
De heer Rutgers: „Ik mag toch over de ideeën van een tegenstander
spreken. Ik mag toch zeggen dat die me niet aanstaan. Ik wou over ideeën
praten."