30 januari 1965
31
voortbrengt op die weg". Anders zou spreker zelf een motie willen indienen
dat hij graag een commissie ad hoc deze zaak verder zou willen laten
onderzoeken.
De heer Brandsma zegt, dat het misschien een beetje vreemde indruk
zou maken als hij in tweede instantie niets zei. Spreker doet het dus eigen-
lijk een beetje plichtmatig want hij wil wel zeggen, dat het hem moeilijk
lijkt met de heer Rutgers te discussiëren wanneer hij het op deze wijze
doet. Spreker houdt ook van een principieel debat en hij kan best hebben
dat de V.V.D. meent, dat de P.v.d.A. in een kwestie als de onderhavige, een
andere opvatting huldigt dan de V.V.D., waarom niet, maar dan moet men
het niet op deze wijze stellen. Daar heeft spreker ernstig bezwaar tegen,
want dat ontneemt hem de lust om dit debat voort te zetten. Spreker heeft
categorisch gezegd, dat de P.v.d.A. ten aanzien van het eigen woningbezit
een gelijke of gelijksoortige opvatting huldigt als de heer Rutgers hier
heeft verkondigd en spreker neemt aan, dat, wanneer hij dat verklaart,
dat ook als een eerlijke mening van hem wordt aanvaard. Men kan hoog-
stens zeggen, dat de praktijk van zijn handelen daarmede niet in overeen-
stemming is. Goed, dan kan daarover eens gediscussieerd worden. Het
standpunt dat sprekers fractie tot nog toe inneemt en dat overeenstemt
met het nota'tje van het college, is eenvoudig, dat de huidige situatie het
niet wenselijk maakt om tot de verkoop van woningwetwoningen over te
gaan. Wanneer die situatie zich wijzigt en er dus inderdaad wat meer
ruimte op de woningmarkt komt, dan zal het college, zo heeft spreker
althans de nota verstaan, de zaak opnieuw bekijken, en spreker heeft de
indruk dat het college dan positief tegenover de verkoop van woningwet-
woningen zal staan. Spreker kan ook niet vooruitzien, maar dan zal de
heer Rutgers de fractie van de P.v.d.A. in principe niet tegen zich vinden.
Spreker zou niet weten waarom. Maar in deze omstandigheden, en de
voorzitter heeft daar zoveel argumenten voor aangevoerd dat spreker hem
daarin eenvoudig niet kan verbeteren, is het z.i. niet verantwoord in het
kader van het woonruimtebeleid, juist deze categorie woningen in eigen-
dom aan de bewoners over te dragen. Spreker heeft alleen maar ter illu-
stratie van de praktische moeilijkheden een aantal omstandigheden op-
gesomd, omdat hij van de heer Rutgers de indruk krijgt, dat hij meent,
dat als nu morgen maar gezegd zou worden dat die woningen verkocht
kunnen worden, het dan zo eenvoudig en zo gemakkelijk zou zijn om
daartoe over te gaan. Hij vergist zich daarin want spreker weet uit zijn
praktijk, dat hij dan op bezwaren en omstandigheden stuit waar hij zich
misschien geen voorstelling van kan maken. Als de heer Zegwaart zegt:
„bekijk het nu eens met die mensen", dan is spreker het daar volkomen
mee eens. Men zou dan elk gezin precies op papier moeten uiteenzetten
welke consequenties aankoop van een woning zou inhouden, aannemende
dat die gevallen er zijn, want de heer Rutgers heeft bij herhaling in de
raad beweerd, dat de woningwetwoningen bewoond worden door mensen
die er eigenlijk niet in thuis horen. Die kunnen dus al uitgeschakeld wor-
den van een mogelijke verkoop. Er zullen er dus nog maar weinigen over-
blijven en als men dan nog de wettelijke belemmeringen in ogenschouw
neemt die er bij komen, dan ziet spreker geen praktische mogelijkheid
om tot de verkoop van die woningen te geraken. Meer heeft spreker daar-
mee niet willen zeggen. Spreker heeft daarmee zeker niet willen zeggen,
dat zijn fractie haar beginsel inzake het eigen woningbezit overboord zet.
Het gaat alleen maar om een situatie die zich op het moment voordoet en
waarmee men rekening zal moeten houden. Nogmaals, spreker ziet weinig
nut in het voortzetten van dit debat. Hij gelooft dat de standpunten duide-
lijk zijn. Zijn fractie blijft op de gronden die zij voor en na naar voren
heeft gebracht van mening, dat het standpunt van het college om voorlo-
pig op de plaats rust te maken ten aanzien van dit onderwerp, het enige