34
30 januari 1965
deling van een begroting of anderszins op deze zaak toch weer wil terug-
komen, we weten niet hoe de toekomst gaat worden en welke verrui-
ming er komt burgemeester en wethouders daartoe gelegenheid zullen
geven. Spreker gelooft dat de heer Zegwaart dit voorstel dan niet behoeft
te doen. Spreker zou het zo willen stellen, dat deze 5 jaar nu wel genoemd
zijn als een soort termijn waarbinnen het college zich voorstelt dat de
verkoop van woningwetwoningen nog niet aan de orde zal kunnen komen,
maar dat we met elkaar diligent zullen zijn of het eerder kan.
De heer Zegwaart zegt, dat het zijn bedoeling is, dat de raad, door de
eerste motie niet in te trekken, bij wijze van spreken hier altijd op terug
kan komen.
De heer Rutgers wil graag doorbijten door de mogelijkheden te onder-
zoeken die naar zijn idee door het college niet zijn onderzocht.
De voorzitter noemt dat een heel ander standpunt. Het gaat dus nu om
hetgeen de heer Zegwaart heeft gezegd. Spreker meent, dat het college
eigenlijk geen intrekking van de eerste motie van de raad verlangt nu
voorgesteld wordt haar voorlopig niet uit te voeren en dan kan men in de
notulen lezen welke termijn burgemeester en wethouders daarbij voor
°gen staat. Maar nogmaals, spreker zou helemaal geen bepaalde termijn
willen stellen.
De heer Scheer heeft de heer Zegwaart tot nu toe met belangstelling en
instemming gevolgd, maar dat woordje ,,voorlopig" is spreker toch te
vaag. Daarom zal hij, wanneer dit voorstel in stemming wordt gebracht,
tegenstemmen.
De heer Brandsma zegt, uiteraard geen overleg met zijn fractiegenoten
te hebben kunnen plegen over de inhoud van de motie van de heer Rutgers.
Persoonlijk acht spreker deze motie niet juist, omdat de taak die aan de
commissie ad hoc wordt opgedragen, in feite een taak van het college is.
De raad moet hier een uitspraak doen over het standpunt zoals het coliege
dat in zijn nota heeft neergelegd n.l. om deze zaak voor een periode van
5 jaar aan te houden. Wil men dat niet, dan moet men het college op-
dragen een onderzoek als gevraagd in te stellen en dat niet aan een com-
missie uit de raad opdragen. Spreker denkt maar even aan de practische
uitvoering van de motie van de heer Rutgers. Men moet entree hebben
om een dergelijk onderzoek te kunnen instellen, niet alleen tot de stukken
maar ook tot de mensen. Spreker gelooft dat het college dergelijke zaken
moet arrangeren en niet een commissie ad hoc. Spreker meent dat de raad
er verstandig aan zal doen met zich uit te spreken over het door de voor-
zitter geformuleerde standpunt. Wil men dat standpunt niet aanvaarden,
dan moet men het college opdragen het bedoelde onderzoek in te stellen.
Dat is een duidelijke situatie die ook past in het kader van het hele ge-
meentelijk bestuur en optreden.
De voorzitter behoeft niet te zeggen dat het college het volledig met het
standpunt van de heer Brandsma eens is.
De heer Rutgers wil bepaald niet verder gaan dan nodig is om deze zaak
rollende te houden. Als dus de voorzitter denkt, na wat de heer Brandsma
heeft gezegd, dat bij een eventuele aanvaarding van het voorstel van
burgemeester en wethouders de zaak rollende blijft, dan is spreker vol-
komen bereid het zo te formuleren. Alleen ziet hij niet in wat de voorzitter
dan wil. Brengt hij de nota van burgemeester en wethouders in stem-
ming Als de raad het verzoek van burgemeester en wethouders afstemt,
wat is dan het gevolg? Gaat het college dan door met het onderzoek?
De voorzitter gelooft niet dat hij op het moment het standpunt van het