36
30 januari 1965
wiHen antwoorden op de volgende vraag-: Op welke wijze is de brand,
welke op 23 december 1964 heeft gewoed in de percelen Zomerlaan 28 en
30 te Heemstede, ontstaan en welke is de wijze waarop het Heemsteedse
brandweercorps zijn taak om de brand zo snel mogelijk te blussen, heeft
vervuld. (w.g. Rutgers, Kooijmans, Verhoeven, Verkouw).
Spreker zegt, dat door burgemeester en wethouders daarbij een rapport
van de commandant van de Vrijwillige Brandweer dd. 18 januari 1965, is
gevoegd, waarin een feitelijke uiteenzetting van de zaak wordt gegeven.
De heer Verkouw gelooft dat het beter zou zijn geweest maar dat is
altijd een constateren achteraf wanneer deze zaak aan het begin van de
vergadering was besproken en niet op dit moment.
Het is een trieste zaak die nu besproken wordt, omdat daarbij één onzer
leden en haar gezin zo nauw en op zo'n rampzalige manier betrokken was.
Spreker meent dat het goed is voorop te stellen, dat de raad het even-
zeer op prijs zou hebben gesteld over dit onderwerp enkele dingen te zeg-
gen, wanneer het niet één zijner leden aanging.
De raad kan aan het gebeurde niet voorbijgaan omdat, zowel de bevol-
king als de pers, respectievelijk door het verspreiden van geruchten en
do°r de wijze van berichtgeving, een blaam op de Vrijwillige Brandweer
heeft trachten te werpen. Wanneer zij die verdiend heeft, is het niet de
taak van de raad haar daarvan te zuiveren. In het omgekeerde geval
echter wel.
Het verdient aanbeveling in de eerste plaats op te merken, dat volgens
degene die de leiding van de Haarlemse brandweer had, de Heemsteedse
brandweer ten tijde van de samenwerking van beide corpsen niet met de
„Jan Salie-geest" vervuld was, maar zich voor 100 heeft ingezet en niet
de Haarlemse brandweer de kastanjes uit het vuur heeft laten halen.
Moeilijker wordt het om te spreken over hetgeen zich heeft afgespeeld
vöör de komst van de Haarlemse brandweer, wier komst overigens op tijd
is ingeroepen.
Het overgelegde rapport van de commandant van de Heemsteedse
brandweer roept een aantal vragen op, waarbij het volgens spreker goed
is vast te stellen men hoeft daarvoor geen deskundige te zijn dat
geen enkele blussing van een vrij grote brand voor 100 in de perfectie
zal plaats vinden. Spreker gelooft dat als een brandweer van een grote
brandblussing thuis komt, men er altijd onderling over zal discussiëren of
iets niet anders had moeten worden gedaan en of met bepaalde omstandig-
heden geen rekening had moeten worden gehouden, enz. Ook dit werk
blijft werk van mensen.
Spreker zal thans een aantal vragen stellen.
1. Was de commandant niet wat laat, zo niet te laat ter plaatse? De des-
betreffende passage in het rapport geeft aanleiding deze vraag op te
werpen.
2. Is niet te snel de conclusie getrokken, dat alles veihg was
3. Op welk tijdstip was de loco-burgemeester, die bij ontstentenis van de
burgemeester, krachtens artikel 222 van de gemeentewet, het opper-
bevel bij brand heeft, aanwezig
4. Had het geen aanbeveling verdiend ook een gezamenlijk rapport van
de burgemeester, die zo snel mogelijk vanuit het oosten van het land
naar de plaats van de brand is gekomen, en van de loco-burgemeester
aan de raad over te leggen
5. Heeft het gebruikte materieel aan de gestelde verwachtingen voldaan
en zijn er geen lacunes geconstateerd in het materieel waarover de
brandweer beschikt, zodat de noodzakelijkheid van verbetering ver-
vanging of aanvulling is gebieken