102 a,
2e Afd.
29 juli 1965
OVEBGANG VAN STADSGAS- OP AAKDGASDISTRIBUTIE
Heemstede, 8 juli 1965.
Aan de Raad,
In ons voorstel, hetwelk leidde tot uw besluiten van 26 mei nos. 75a en
75b deelden wij Uw raad mede, dat in verband met de' overgang van
stadsgas- op aardgasdistributie een bedrag van f 1.300.000, nodig zou
zijn voor de ombouw van huishoudelijke gastoestellen. In de toen voor
de leden van Uw raad bij de stukken ter inzage gelegde specifieatie van
het genoemde bedrag werd vermeld, dat naar verwachting 5700 keuken-
geisers zouden dienen te worden omgebouwd, waarvan de ombouwkosten
geschat werden op f 70,per toestel. Door een betreurenswaardige reken-
fout werd als het in totaal voor de ombouw van deze geisers nodige bedrag
opgenomen f 39.900,hetgeen uiteraard f 399.000,behoorde te zijn.
Voorts deelden wij U in ons eerdergenoemd voorstel mede, dat, voor
zover huishoudelijke gastoestellen niet voor ombouw geschikt zouden
blijken te zijn, de verbruikers ten laste der gemeente een inruilvergoeding
zou worden betaald en dat wij de normen voor deze inruilvergoeding wilden
conformeren aan die, welke voor de verbruikers in Haarlem zouden wor-
den vastgesteld, doch dat deze vaststelling toen nog niet had plaats
gevonden.
Dit laatste is inmiddels geschied bij besluit van de raad der gemeente
Haarlem van 9 juni j.l. Rij dit besluit is in niet onbelangrijke mate af-
geweken van het voorstel van burgemeester en wethouders, dat gebaseerd
was op normen, welke door de directeuren der gasbedrijven van Haarlem
en de omliggende gemeenten waren ontworpen met de bedoeling, dat deze
voor al die gemeenten zouden gelden. De raad heeft zich in zijn besluit
geconformeerd aan het in Amsterdam aan de raad gedane voorstel, dat
niet alleen over het geheel genomen hogere inruilvergoedingen toekent doch
ook onderscheid maakt tussen de gevallen, waarin het gasbednjf een
toestel voor ombouw ongeschikt acht en de verbruiker dus tot inruil vcr-
plicht is en die waarin dit niet het geval is doch de verbruiker vrijwillig
tot aanschaffing van een nieuw toestel overgaat.
De Haarlemse raad heeft zich bij het maken van dit onderscheid laten
leiden door de gedachte, dat de bezitters van oudere gastoestellen, die dus
niet meer voor ombouw in aanmerking komen, veelal oudere mensen en
weinig-draagkrachtigen zullen zijn voor wie de aanschaffing van nieuwe
toestellen bijzonder bezwaarlijk moet worden geacht en deze groepen
afnemers daarom zoveel mogelijk tegemoet behoren te worden gekomen
door de kosten van die aanschaffingen zo laag mogelijk te houden.
Hoezeer wij ook waardering kunnen hebben voor deze gedachte is het
toch niet zonder aarzeling dat wij U voorstellen U aan de voor de Haar-
lemse ve-rbruikers vastgestelde vergoedingsnormen te conformeren. Vol-
gens een zeer ruwe schatting toch zal de toepassing dezer normen onze
gemeente voor een extra-uitgaaf stellen van f 340.000,Een min of
meer nauwkeurige raming van dit bedrag is reeds daarom bijzonder
moeilijk te maken, omdat de ombouwkosten ook bij vrijwillige inruil in de
meeste gevallen door de aan de verbruikers te betalen inruilvergoeding
zullen worden overtroffen en niet te bezien valt in welke mate van de
gelegenheid tot vrijwillige inruil gebruik zal worden gemaakt.
De door de gezamenlijke directeuren ontworpen inruilvergoedmgen
waren gebaseerd op de ombouwkosten, welke aan het soort toestel ge-
middeld ten laste gelegd zouden moeten worden. Hierbij maakte het dus
voor de ten laste der gemeente komende kosten geen verschil of tot om-
bouw zou worden overgegaan dan wel een inruilvergoeding aan de ver-
bruikers zou worden toegekend. Aan de hand van de eerder gehouden
voorenquête bij 400 afnemers, die representatief geacht konden worden