246 26 november 1965 dat de wethouder heeft toegezegd dat terwilîe van dubbele bewoning van het huis toch een oplossing gevonden zou moeten worden. Wat de schadevergoeding betreft wijst spreekster erop dat de huurster inderdaad een voor deze tijd lage huur betaalde maar daarvoor was het ook bijna een onbewoonbaar verklaarde woning. Zij gelooft niet dat dit iets te maken heeft met de schadevergoeding die de huurster zou mogen vragen in verband met opslag van meubilair e.d. A1 met al had spreekster het toch wel erg prettig gevonden, en zij dringt erop aan dat dit voortaan zal gebeuren, als tevoren de geschilpunten waren besproken. Dit is juister dan alleen maar achteraf een brief te sturen. Mevrouw Cohen is het met de wethouder eens als hij zegt dat het bij burgemeester en wethouders ging om een grondige algehele restauratie en dat zij zich dan niet konden storen aan de bezwaren daartegen van de huurster. Maar het punt waar het om ging was het keukentje. Het bewijs dat burgemeester en wethouders hierbij niet als een heer hebben gehan- deld is, dat zij nu zeggen dat als de restauratie achter de rug is, daarvoor wel een oplossing is te vinden. Dat is heel wat anders dan in het voorstel staat. Daarin staat imperatief, dat het in overleg met de architect on- mogelijk zal zijn dat dit huis na restauratie meervoudig bewoond zal wor- den. Dat had in een gesprek met de huurster beter en plezieriger geregeld kunnen zijn en dat is wat spreekster van een heer had mogen veronder- stellen. Terugkomende op het verzuim of de fout die hier historisch gemaakt is, vindt spreekster dat aan de zorgvuldigheid die men van een heer verwacht te kort is gedaan wanneer in een rapport precies staat hoe de situatie is en in het raadsvoorstel rustig over heel iets anders wordt gesproken. Daar- om is spreekster er nog niet van overtuigd dat burgemeester en wethou- ders als een heer gehandeld hebben. Mevrouw Gaasterland wil nog iets zeggen over het bedrag van f 1.000, dat burgemeester en wethouders de huurster willen toeschuiven, want zo mag men het wel noemen, voor twee verhuizingen in een paar jaar. Het is waar, ze is contractueel gebonden en ze mag geen schade vorderen voor lekkage en allerlei gebreken van het huis. Maar zou men dan toch deze algehele restauratie, die haar een paar jaar uit het huis drijft, niet als force majeur kunnen aanmerken en haar dus behoorlijk wat meer geven De heer Verhoeven heeft gehoord dat de verhuizing aan de bewoonster f 720,kost en de opslag van haar gehele meubilair 125,per maand. Voor iedere m3 minder gaat daar f 1,25 af. Dat kan dus nog wel iets sche- len als zij een gedeelte van haar meubelen kan gebruiken in haar nieuwe woning. Daar stelt de gemeente met groot gebaar tegenover dat zij f 1.000,vergoeding krijgt want zij heeft er helemaal geen aanspraak op. Spreker meent dat de huurster nog wel andere argumenten heeft. Zo schrijven burgemeester en wethouders in hun voorstel dat zij de bestem- ming van dit pand gaan veranderen. Er wordt n.l. een eengezinswoning van gemaakt. De verhuurder mag echter volgens artikel 1590 van het Burgerlijk Wetboek gedurende de huurtijd de gedaante of inrichting van het verhuurde niet veranderen. Dat wordt hier wel gedaan en als de gemeente daar een kleine compensatie tegenover stelt, dan vindt spreker dat geen royaal gebaar, maar iets wat zij verplicht is te doen, maar dan moet het ook een compensatie zijn. Voorts merkt spreker op dat de wethouder heeft gezegd, dat het huis wordt gerestaureerd zoals een architect in 1700 het zou hebben gedaan. Spreker zou wel eens willen weten wat een architect uit 1700 zou hebben gedaan met de oliestookinstallatie die nu in het huis is aangebracht. De heer Van der Linden zegt dat hij al heeft opgemerkt, dat hij de oudheidkundige waarde van het huis niet kan beoordelen. Spreker is echter

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1965 | | pagina 12