248
26 november 1965
ment hersteld moet worden, waardoor het noodzakelijk wordt de inrichting,
de indeling dus, van de kamers te veranderen, dan ziet spreker dat zodanig,
dat het een woonhuis blijft maar nu met wat andere maten met betrek-
kmg tot sommige kamers b.v. het trekken van een badkamer bij een
slaapkamer en dan zal niemand zich met de wet in de hand kunnen
beklagen dat de inrichting van het gehuurde wordt veranderd. Dat is een
letterknechterij die helemaal niet opgaat. Bovendien is het hier noodzaak
en overmacht dat in bepaald opzicht de inrichting van het huis wordt ver-
anderd. Spreker moet dus op gezag van de architect zeggen, dat het ver-
dwijnen van de keuken noodzakelijk is om werkelijk een gedegen restau-
ratie uit te voeren. Niemand zal deze kunnen tegenhouden daar is spre-
ker van overtuigd en hij dacht met hem de heer Rutgers zo niet de gehele
raad aan de hand van een of ander wetsartikel op grond waarvan de
inrichting van een huis niet veranderd zou mogen worden terwijl het huis
verhuurd is. Dat zou een volkomen te kwader trouw-uitleg zijn van wet
en huurcontract. Het betreft hier puur overmacht voor de eigenaar die
herstellen wil. Hoogstens zou men op grond van artikel 1590 van het Bur-
gerlijk Wetboek kunnen verlangen dat het keukentje, dat tijdens, niet vöör
het aangaan van de huur tot stand is gekomen want het is nog tijdens
de huur gemaakt, maar dat zal wel hetzelfde zijn nu het er eenmaal is
gekomen dat het wéér gemaakt wordt. Daarom heeft het college de
huurster geschreven en voorgehouden dat volgens het plan van de archi-
tect he zich helemaal niet om keukentjes bekommert want zijn taak is
een heel andere het huis niet meer voor dubbelbewoning geschikt zou
zijn. Dat was op zichzelf juist.
De heer van der Linden heeft terecht opgemerkt, dat als het huis weer
eenmaal goed en stevig op zijn poten staat, de kwestie van de bewoning
aan de hand van de rechten van de huurster moet worden bezien. Spreker
heeft nu reeds een zekere toezegging gedaan. Het keukentje zal er dan
ook inderdaad wel weer komen en spreker meent dat daarmee aan alle
wensen van de huurster voldaan zal zijn.
Het standpunt van burgemeester en wethouders inzake de schade-
vergoeding is gebaseerd op de wet. Nu zou men kunnen zeggen dat de
huurster daar niet aan gedacht heeft. Spreker meent al uiteengezet te
hebben dat zij dit heeft geweten, omdat burgemeester en wethouders haar
er nadrukkelijk op gewezen hebben opdat zij later niet voor een verras-
sing zou komen te staan. Maar nu het zover is wil zij toch wel graag
f 1-000, of meer schadevergoeding hebben. Ja, wie in zo'n positie ver-
keert zal niet graag 1.000,of meer vergoeding ontvangen. Men moet
deze zaak toch zakelijk bezien en het sentiment er buiten houden want
dan krijgt men zo'n scheve boel. De huurster heeft daar geen recht op.
Zij heeft kennelijk geen schadevergoeding willen hebben want zij aan-
vaardde, ondanks dat zij alie consequenties kende, nochtans dit huis in
huur. Ondanks alles zijn burgemeester en wethouders toch al over de
streep gegaan door 1.000,schadevergoeding toe te zeggen, maar verder
zouden zij niet willen gaan.
Bij het college bestaan geen plannen om het huis na de restauratie te
verkopen. Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de bestaande huur
toch ook niet zo heei lang meer zal voortduren. Na afloop van deze huur
kan altijd nog bekeken worden of een goede bestemming voor dit huis kan
worden gevonden. Spreker dacht dat er nu geen plannen voor verkoop
bestaan omdat het na herstel een veel te mooi huis is, tenzij de raad t.z.t.
anders besluit. Spreker gelooft niet dat de toekomstige plannen met
betrekking tot dit huis beslissend moeten zijn voor het al dan niet restau-
reren. In elk geval heeft het college nog geen plannen om te verkopen.
Spreker heeft al gezegd dat plannen tot verkoop een moment hebben
bestaan maar niemand kon garanderen dat een koper het huis werkelijk
zou opknappen en dat was toch de bedoeling. Burgemeester en wethouders