26 november 1965
249
weten niet precies wat na deze verhuur met dit huis zal gaan gebeuren.
Ieder heeft misschien wel een idee in zijn hoofd, er zijn allerlei aardige
plannen te maken. maar dat is te speculatief en een te ver vooruitlopen
om daar nu werkelijk veel zinnigs over te kunnen zeggen.
De heer Verhoeven merkt op dat het bedrag van de schadevergoeding
geheel onvoldoende is voor de kosten die de huurster krijgt te betalen.
Spreker verzoekt om nog eens te willen bekijken of daar niet op een
andere wijze iets aan gedaan kan worden, b.v. door de opslag van het
meubiîair op enigerlei wijze anders te regelen. Als dat mogelijk zou zijn
gelooft spreker dat aan een groot gedeelte van de verlangens van de huur-
ster tegemoet is gekomen.
De heer Verkouw hoeft niet voor de heer Rutgers te spreken, maar hij
meent dat de heer Ftutgers geen antwoord heeft gekregen op diens vraag,
die ook spreker erg interesseert en die hij al elders gesteld had, hoe het
nu zit met de optie op de huur.
Wethouder Van Wijk antwoordt, dat in het huurcontract staat dat de
huurster na verloop van de eerste vijf jaar gebruik kan maken van een
recht van optie om op dezelfde voorwaarden weer voor vijf jaar te huren.
De vraag is of onder die voorwaarden dan weer een optie voor vijf jaar is
begrepen. Spreker meent dat dit nooit de bedoeling is geweest en dat het
eigenlijk dwaasheid is om aan te nemen dat de huurster haar leven lang
de huur zou kunnen voortzetten terwijl de verhuurder niet kan opzeggen.
Naar sprekers mening geldt de optie als een eenmalig recht. Mogelijk
bestaat hier jurisprudentie over.
De heer Rutgers meent dat de uitleg van de wethouder over het al dan
niet voortduren van de optie juist is. Tevens meent spreker dat diens uitleg
van artikel 1590 van het Burgerlijk Wetboek ook juist is. Als het huis
moet worden veranderd uit hoofde van een algehele restauratie, dient men
echter als een heer of als een goed huisvader te zorgen dat de huurster het
Pand op dezelfde wijze kan gebruiken. Spreker gelooft zelfs dat de
gemeente daarvoor moet zorgen, maar het college heeft die toezegging
nu ook wel gedaan. Spreker zou met de wethouder gaarne eens over de
uiLleg van artikel 1591 van het Burgerlijk Wetboek willen discussiëren
maar niet hier.
De voorzitter zegt dat nog is gevraagd naar de huurprijs die de huurster
na de restauratie moet betalen. Volgens het contract kan de huurprijs na
afloop van een vijfjarige huurtermijn opnieuw worden vastgesteld. In dit
geval is daar alle aanleiding toe omdat de bewoonbaarheid van het huis
veel zal worden verbeterd.
De heer Verhoeven weet dat de wethouder niet de redacteur van het
bewuste huurcontract is. Spreker gelooft dat hij er wel voor zal passen
om een volgend huurcontract zo te redigeren.
De voorzitter zegt dat tot burgemeester en wethouders het verwijt is
gericht dat zij niet tevoren met de huurster zouden hebben gesproken.
Spreker wil er dan op wijzen dat hij op 3 november 1964 een bespreking
heeft gehad met mevrouw Schwartz, vergezeld van haar zoon. In een
daarvan gemaakt verslag staat, dat toen mevrouw Schwartz stelde dat
zij voor de opslag van meubilair kosten moest maken, de burgemeester er
nadrukkelijk op gewezen heeft dat mevrouw Schwartz bij het verlengen
van het huurcontract wist dat de restauratie te eniger tijd zou plaatsvin-
den.
Mevrouw Vriesendorp zegt dat de burgemeester inderdaad over de res-
tauratie met de huurster heeft gesproken, maar spreekster ging het om
het feit, dat dit de externe verbouwing betrof en niet de interne." Naar zij
nu begrepen heeft zal daar wel een mouw aan gepast worden.