264
26 november 1965
ders, omdat het altijd de voorkeur verdient om één verordening te hebben
in plaats van twee verordeningen. Het feit dat geen gevolg is gegeven aan
een verzoek van burgemeester en wethouders gelijk ingedlend met vele
andere gemeenten om de gehele gemeente in de Woonschepenverorde-
ning Noord-Holland op te nemen, sluit niet uit, voor zover spreker goed is
ingelicht, dat een nieuw verzoek aan Gedeputeerde Staten kansloos zou
zijn. Zolang niet vaststaat dat Gedeputeerde Staten hiertoe niet bereid
zijn zou spreker de gok van de aanvaarding van het nieuwe artikel 24a
niet willen lopen. Dit zou men binnen een maand kunnen weten. Wordt er
afwijzend beschikt dan krijgen burgemeester en wethouders voor het dan
volgende voorstel sprekers steun.
De voorzitter zegt dat burgemeester en wethouders indertijd hebben
gevraagd om bepaalde delen van de gemeente onder de provinciale ver-
ordening te doen vallen. In het voorgestelde artikel 24a wordt beoogd het
innemen van ligplaats met woonboten in de gehele gemeente te verbieden,
behalve dan die delen die reeds onder de provinciale verordening vallen.
Dat is een groot verschil. Burgemeester en wethouders hebben dat toen
juist gevraagd met het oog op de Van Merlenvaart, maar die is niet in de
provinciale verordening opgenomen. Nu vraagt de heer Rutgers om Gede-
puteerde Staten te verzoeken in de provinciale verordening de verboden
gebieden uit te breiden. In de considerans van de provinciale verordening
wordt alleen gesproken over het landschapsschoon en de natuur, maar het
voorgestelde artikel 24a steunt op het tegengaan van een slordig aanzien
van de gemeente en dat gaat dus verder dan de provinciale verordening.
Spreker zou dus willen voorstellen ook artikel 24a aan te nemen en dan de
reactie van Gedeputeerde Staten af te wachten. Misschien schrijven zij
dan dat hetzelfde bereikt kan worden door hun te verzoeken uitbreiding
aan de Woonschepenverordening Noord-Holland te geven.
De heer Rutgers: ,,Dat vind ik een weinig fraaie manier."
De Voorzitter: ,,Burgemeester en wethouders hebben toch al een der-
gelijk verzoek ingediend en toen hebben Gedeputeerde Staten anders
besloten."
De heer Rutgers merkt op dat dit is gebeurd bij de algehele voorberei-
ding van de provinciale verordening, terwiji het daarna niet meer uit-
drukkelijk is verzocht. Bovendien hebben Gedeputeerde Staten andere
dorpskemen wel degelijk onder de werking van de Woonschepenverorde-
ning Noord-Holland laten vallen. Gedeputeerde Staten hebben dit dus niet
alleen beperkt tot het landschap zonder huizen, maar daaronder ook gebie-
den met huizen begrepen. Wat is er nu op tegen dat burgemeester en wet-
houders alsnog een keer proberen om een vereenvoudiging van wetgeving
in deze te bereiken. Dat kan hoogstens een maand uitstel vergen. Wanneer
Gedeputeerde Staten het verzoek zouden weigeren kunnen burgemeester
en wethouders voor deze verordening sprekers stem krijgen.
De voorzitter zegt dat het niet op een maand aankomt. Het zou wel tot
gevolg kunnen hebben dat nu in het voorjaar niet tegen het bekende euvel
kan worden opgetreden. Spreker heeft er geen enkel bezwaar tegen om
Gedeputeerde Staten op korte termijn te vragen de gehele gemeente
onder de werking van de Woonschepenverordening Noord-Holland te doen
vallen. Hoogstwaarschijniijk zulien Gedeputeerde Staten afwijzend be-
schikken, want van alie gemeenten die op de bij de verordening behorende
lijst zijn genoemd, zijn maar bepaalde delen met landschapsschoon en
natuur opgenomen. Gedeputeerde Staten zullen dan antwoorden dat het op
te nemen gebied van landschappelijke waarde moet zijn. Het voorgestelde
artikel 24a gaat echter verder.
De heer Rutgers: „Als Gedeputeerde Staten dat zeggen heeft U mijn
stem, maar ik wil toch erg graag één verordening hpuden."