30
27 januari 1966
toch moet protesteren. Spreker zegt nogmaals dat burgemeester en wet-
houders in de stukken niet over de achtergrond met zoveel woorden hebben
gerept omdat zij meenden dat dit buiten hen om diende te gaan. Spreker
weet vandaag de dag nog niet of de gedane toezeggingen gehandhaafd
zijn, hij weet niet wie het eerst over deze zaak begonnen is en hij weet niets
van de voorbesprekingen af. Hij weet alleen dat R.C.H. op een gegeven
ogenblik dit verzoek bij burgemeester en wethouders heeft gesteund, mis-
schien zelfs in eerste instantie met dit idee bij de Shell is gekomen. Het
interesseert spreker ook weinig. In elk geval zag R.C.H. hier brood in en
volkomen terecht is men komen vragen of dit niet een oplossing voor R.C.H.
zou kunnen zijn en dat hebben burgemeester en wethouders teruggebracht
tot de vraag of zij daaraan medewerking zouden kunnen verienen en zij
hebben gedacht van wel. Spreker heeft hiermede, zij het dan met enkele
herhalingen, naar voren gebracht tot welke redenering het coilege is geko-
men. Hij weet niet in hoeverre de wethouder voor sportzaken hier ook nog
iets in wil zeggen; hij meent dat dat op zichzelf niet onjuist zou zijn.
De Voorzitter wil nog even zijn standpunt naar voren brengen. Hoe men
de zaak ook keert en draait, het is en blijft z.i. een feit dat een groot
bedrag dat in de gemeentekas had dienen te vloeien, nu ten goede is
gekomen aan R.C.H. Hoe men het ook draait, het is een verkapte subsidie.
Wat is het geval Een benzinemaatschappij is bereid een fiks bedrag te
geven om in de gemeente een benzinestation te stichten, waarbij het die
maatschappij helemaal niet interesseert of dat bedrag ten goede komt aan
de gemeente of aan een voetbalvereniging. Spreker noemt het volkomen
fout dat zo'n groot bedrag in handen is gekomen van een vereniging. Het
was veel beter gev/eest wanneer de gemeente de grond tegen een verhoogde
prijs aan de Shell had verkocht en dat de gemeente, uiteraard indien de
raad daartoe bereid zou ziin geweest, van die opbrengst een ton aan
R.C.H. had gegeven.
Er is nog een tweede punt waaraan naar sprekers mening te weinig
aandacht is besteed, n.l. de toepassing van artikel 20 van de Wederopbouw-
wet. Er is indertijd een circulaire van Gedeputeerde Staten ontvangen,
waarin erop wordt gewezen dat toepassing van dat artikel slechts zeer
beperkt dient te geschieden en alleen als daarvoor de noodzaak aanwezig
is. Het college heeft gemeend in dit geval artikel 20 wël te moeten toepas-
sen. De meerderheid van het college heeft daartoe besloten uit de over-
weging dat het autoverkeer steeds toeneemt en dat er dus ook meer
benzinestations moeten komen en dat de bestaande bebouwing ver genoeg
van het op te richten benzinestation is gelegen. Men mag zich z.i. gelukkig
prijzen als men niet in de buurt van een servicestation, zoals hier zal wor-
den opgericht, woont, want dit is een bedrijf. En daar hoeft men helemaal
niet om te liegen, dit wordt geen benzinepomp waar alles geruisloos toe-
gaat, dit wordt een groot bedrijf en dat is voor de aan- en omwonenden
helemaal niet prettig. Men is daar gaan wonen, ervan uitgaande dat vol-
gens het uitbreidingsplan daar geen bedrijf zou komen.
Spreker is ervan uitgegaan dat alle aan- en omwonenden een kennis-
geving zouden krijgen dat burgemeester en wethouders voomemens waren
voor dit servicestation artikel 20 van de Wederopbouwwet toe te passen,
ten einde hen in de gelegenheid te stellen hun eventuele bezwaren in te
dienen. Tot zijn grote teleurstelling is hem gebleken dat slechts aan vier
aanwonenden een dergelijke kennisgeving is gezonden. Van deze vier was er
één afwezig. Een familielid heeft zich ter informatie tot een wethouder
gewend en gevraagd wat zij doen moest en toen heeft die wethouder geant-
woord: ,,o, dat is toch al te laat, ik zou maar niets doen." Dat is ook fout
geweest. Andere belanghebbenden hebben natuurlijk kennis kunnen nemen
van de kennisgeving in de kranten. Die is hun blijkbaar ontgaan en dat
spijt spreker ten zeerste.