32
27 januari 1966
van auto's steeds naar het te nauwe centrum van de gemeente zal moeten
gaan om te tanken e.d. juicht spreker het toe dat er in de buitenwijken
van de gemeente ook benzinepompen komen. Dat zal niet alleen hier zijn
maar ook op andere plaatsen. Hij zal dan ook vöör het voorstel stemmen.
Over een tweede facet bestaat geen klaarheid, n.l. of de Shell dit station
in eigen beheer neemt of dat het verpacht wordt. Spreker heeft zo het
gevoel dat het wel een verpachting zal worden. Spreker is van oordeel,
dit in tegenstelling met hetgeen wethouder Van Wijk zo even zei, dat een
pachter zal proberen hier een zakelijk maximum te bereiken door reparaties
te verrichten en dat hij dus wel degelijk monteurs in zal zetten. Is hier
iets over bekend?
Wethouder Bekker zegt dat het vreemd zou zijn als de wethouder voor
het grondbedrijf niets over dit voorstel zou zeggen. Spreker wil zich graag
aansluiten bij wat hierover door de andere wethouders is gezegd. De heer
Verkouw heeft opgemerkt dat er in de commissie voor het grondbedrijf
niet over de achtergrond is gesproken. Het zou spreker spijten als de
vertrouwelijke sfeer die in die commissie bestaat hierdoor verstoord zou
worden. Spreker gelooft dat ook niet. Hij hoopt dat de heer Verkouw,
door de uiteenzetting van wethouder Van Wijk, wel begrepen zal hebben
dat deze zaak spreker ook niet prettig zat. Hij heeft op dat moment
gemeend dat het niet goed was om erover te spreken. Misschien heeft
spreker dat verkeerd gezien, hetgeen nog moet blijken.
De heer Brandsma zegt tot de minderheid in de commissie voor open-
bare werken te behoren die van meet af aan bezwaar heeft gemaakt tegen
dit project. Spreker moet zeggen dat het gehouden debat hem niet van
standpunt heeft doen veranderen. Het is hem opgevallen dat het verweer
van het college wat zwak is. Mevrouw Gaasterland heeft zonder enige
verbloeming ernstige verwijten en beschuldigingen aan het adres van het
college naar voren gebracht. Spreker moet zeggen dat zij helaas gelijk
heeft. Het verweer van het college, behoudens dan de voorzitter, op deze
verwijten komt hierop neer dat het gemeend heeft zich van die achter-
gronden maar los te moeten maken. Jammer dat mevrouw Van der Meulen
nu zegt dat zij er bij haar beslissing toch wel rekening mee gehouden heeft
dat het belang van R.C.H. bij deze zaak gemoeid was. Spreker had veel
liever gehad dat het college ronduit had gezegd dat het een fout heeft
gemaakt door over de voorgeschiedenis van dit voorstel niets aan de raad
mee te delen. Uit de mededelingen van de voorzitter begrijpt spreker nu
dat deze zaak niet verleden week aan de orde is gekomen, maar al een
geruime tijd heeft gespeeld en dat het college zich dus meermalen over
deze zaak heeft gebogen en zelfs misschien intern nog heeft geredetwist
over de juistheid van de toepassing van artikel 20 van de Wederopbouwwet
en wat dies meer zij. Spreker had dan toch van het eollege verwacht dat
het nu gezegd zou hebben dat het de gemaakte verwijten aanvaardt. Die
houding was veel royaler geweest dan te zeggen zoals gedaan is: „och,
daar moet je je niet teveel van a.antrekken, daar moet je maar buiten
blijven." Spreker had er ook wel buiten willen blijven, maar dan hadden
wij dit debat niet moeten hebben. Spreker had aan het project als zodanig
reeds genoeg om neen te zeggen. Hij moet eerlijk zeggen dat het verweer
van het college naar zijn smaak toch niet dat is wat van het college had
mogen worden verwacht. De wethouder heeft gezegd dat R.C.H. het college
heeft benaderd, maar wat is er toen gebeurd? Is er niet geantwoord aan
R.C.H wat het college in deze zou gaan doen, want als spreker het goed
begrepen heeft, heeft R.C.H. dus gezegd: „Pas nu op, wij kunnen voor onze
ciub iets krijgen waardoor onze financiële positie belangrijk wordt ver-
sterkt als het college zijn medewerking verleent aan de totstandkoming van
dit servicestation." Spreker dacht dat er ook een antwoord van het college