137 26 mei 1966 tegen de nieuwe bepaling dat het pensioen van de weduwe van een wet- houder berekend wordt naar de diensttijd welke zou zijn vervuld als de wethouder zijn ambt tot de leeftijd van 65 jaar zou hebben bekleed. Als een jong wethouder na een enkele ambtsperiode niet wordt herkozen, kan na zijn overlijden de weduwe een pensioen ontvangen alsof hij het wet- houderschap tot aan zijn overlijden heeft vervuld. Nu is dat wel een ambte- lijk gebruik maar een wethouder is geen ambtenaar, vandaar dat spreker zich kan voorstellen dat deze opmerking wordt gemaakt. De voorzitter zegt dat het gemeentebestuur daar niets aan kan doen want deze bepaling is in de wet opgenomen. De heer Rutgers zegt dat er stemmen zijn opgegaan, en daar is ook wel iets voor te zeggen om de honorering en de verdere arbeidsvoorwaarden van de wethouders niet meer aan de gemeenteraden maar aan de centrale overheid in Den Haag over te laten. Nu moet er in de raad over deze zaken gesproken worden, terwijl r. gedeelte van deze raad uit wethouders be- staat, enkele anderen popelen om deze functie te gaan bekleden, maar ook weer enkele anderen dat nooit zullen bereiken en daarom misschien ook niet helemaal objectief over deze materie kunnen redeneren. Er is ook iets tegen om het allemaal aan Den Haag over te laten en spreker meent dat er überhaupt altijd veel tegen is om iets aan Den Haag over te laten, zeker in de huidige tijdsomstandigheden, maar het belangrijkste be- zwaar daartegen is naar sprekers mening, dat men dan de wethouders van alle gemeenten over één kam zal scheren terwijl dat toch eigenlijk onmoge- lijk is omdat een wethoudersfunctie die in Heemstede als een part-time-job wordt' vervuld een heel ander karakter heeft dan een wethoudersfunctie in grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Haarlem. Het verschil daar- in kan alleen tot gelding komen wanneer de gemeenteraden hierin ook iets mogen zeggen. Spreker vindt het toch gewenst twee opmerkingen te maken over de nu voorgelegde wijziging van de pensioenverordening voor de wethouders. Inderdaad is het belangrijkste punt van deze wijziging, dat, indien een wethouder vôör zijn 65e jaar komt te overlijden, hij ten aanzien van het pensioen geacht wordt tot zijn 65e jaar wethouder te zijn geweest. En dat niet alleen Wanneer een wethouder afgetreden is en dus gedurende een tijd- vak van 2 tot 6 jaar nog een uitkering krijgt overeenkomstig artikel 1 der verordening, en hij komt in die periode te overlijden, dan wordt hij geacht tot zijn 65e jaar wethouder te zijn geweest. Er staat n.l. in de toelichting „de overleden wethouder of de gewezen wethouder". In artikel 21, tweede 'lid staat: „Wanneer een wethouder overlijdt vöör het bereiken van de leef- tijd van 65 jaar of als gewezen wethouder in dd periode waarover hem een uitkering als bedoeld in artikel 1 is toegekend, overlijdt, wordt hij geacht tot zijn 65e jaar wethouder te zijn geweest." In Heemstede is het wethou- derschap eigenlijk een bijfunctie die uiteraard, omdat het vervullen daarvan tijd kost, gehonoreerd moet worden, maar men heeft er toch steeds een hoofdfun'ctie naast of men is al gepensioneerd. Dat men voor de jaren dat men wethouder is geweest een pensioen krijgt en ook de weduwe van een wethouder pensioenrechten heeft, vindt spreker juist, maar om deze poh- tieke functie, die na 4 jaar kan eindigen, nu plotseling met een ambtelijke functie gelijk te stellen, want daar komt het op neer, gaat naar zijn idee voor de grote steden wel op maar apert niet voor een gemeente als Heem- stede. Spreker vindt dat echt te overvloedig en hij is er daarom tegen. Spre- ker gelooft dat men de politieke functies niet te vlug moet laten verambte- naren, integendeel er moet gezorgd worden dat de politieke functies op po- litiek terrein blijven omdat ze anders ontaarden, zoals ze in de grote steden ook wel eens een keer ontaard zijn. Sprekers tweede bezwaar is, dat aan het besluit een terugwerkende kracht is gegeven tot 1 januari 1963. Hij vindt het altijd jammer wanneer

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1966 | | pagina 6