240 29 september 1966 niet g-erekend kan worden tot de huishouding der gemeente te behoren. Spreker kan het voorlopig met dit standpunt wel eens zijn. Hij gelooft met dat dit punt onder artikel 168 van de gemeentewet, regelende de verorde- nende bevoegdheid van de raad, is te brengen. Spreker meent ook dat wet- houder van Wijk in de vergadering van 27 januari 1966, toen dit punt bij een andere zaak aan de orde kwam, terecht heeft opgemerkt, dat de raad geen klein vestigingswetje via een achterdeurtje in de benzinepompenveror- dening mag introduceren. Dat is het standpunt van het coilege. Als het daar volledig achter staat dan doet eigenlijk het bijkomende motief ,,daar komt bij, dat de behoefte aan benzinepompen mede in verband met het steeds toenemend aantal auto's bijzonder moeilijk geraamd kan worden" niet meer terzake. Spreker meent met mevr. Gaasterland te mogen stellen dat de raad hier wel een regelende bevoegdheid heeft op grond van de verkeersveiligheid en op grond van de ontsiering van het dorpsschoon en het landschapsschoon. De bedoeling van de bepaling, zoals die ons voor ogen staat, is, dat voordat allerlei zaken aan burgemeester en wethouders worden gedelegeerd, de raad eerst in een bepaling aangeeft, dat een vergunning wordt geweigerd indien aanwezigheid van een benzinepomp op de door de aanvrager aangegeven plaats, in strijd is met een ter open- bare kennis te brengen raadsbesluit, dat bij of op aangewezen openbare wegen of gedeelten daarvan benzinepompen in het geheel niet of slechts în bijzondere gevallen mogen worden geplaatst. De raad heeft dan reeds bij vcorbaat uitgemaakt, dat in bepaalde gedeelten van de gemeente, spreker denkt bv. aan de Rivierenbuurt, waar in verband met de geringe breedte van de wegen en in verband met het karakter van de buurt, twee punten dus: de verkeersveiligheid en de ontsiering betreffende, geen benzmepom- pen zouden mogen verrijzen. Spreker denkt ook, en dat is een andere moge- lijkheid aan een uitbreiding van artikel 6 van de bestaande verordening. Daarin 'is een onderlinge afstand tussen benzinepompen van minstens 100 meter opgenomen en dat is wei een zeer korte afstand. Het Rijk gaat op de rijkswegen dat is natuurlijk anders, maar spreker wil het alleen als voorbeeld noemen uit van een afstand van 20 kilometer; de provincie Zuid Holland voor de provinciale wegen van 10 tot 20 kilometer en er zijn tal van gemeenten die afstanden kennen van 200, 300, 400 en 500 meter. Men behoeft zeker geen verkeersdeskundige te zijn om te weten dat elk afbuigen van het verkeer en het weder invoegen in het verkeer bij benzine- pompen, de normale doorstroming van het verkeer in de weg staat. In de vorige raadsvergadering is gebleken dat het toezicht van gedeputeerde staten heeft voorkomen, dat er op een bepaald punt in de gemeente een benzinepomp werd geplaatst. Waren er in dit geval geen bijkomende mo- tieven geweest, dan was, zonder dat de raad hier iets in had te zeggen, op die plaats een benzinepomp verrezen. Het lijkt spreker dus, dat het alle aanbeveling verdient dat het college zich nog eens nader over deze veror- dening beraadt. Spreker meent dat de bestaande verordening toch ook nog wel op een enkel ander punt rammelt. In artikel 6 is oa. bepaald, dat de vergunning wordt geweigerd indien hinder kan worden verwacht in verband met de nabijheid van kerken, scholen, rusthuizen en dergelijke gebouwen. Spreker dacht dat dit een zaak was die eigenlijk via de hinderwet moest spelen. Bovendien wordt in artikel 7 van de verordening wel gesproken van het rijkswegenreglement maar niet van het provinciaal wegenreglement. A1 met al geeft dit spreker aanleiding burgemeester en wethouders te vragen het antwoord van het college is toch wel wat erg abrupt nog eens ernstig na te gaan of er geen aanleiding is de benzinepompenverordening voor herziening aan de raad voor te dragen. De heer De Ruiter zegt, dat mevr. Gaasterland terecht heeft opgemerkt, dat er ook over de economische aspecten van de plaatsing van benzine-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1966 | | pagina 10