250 29 september 1966 één keer bij elkaar geweest. Is het nu werkelijk nodig cîaar zo'n cause célêbre van te maken? Spreker g-elooft van niet. Wat mevr. Cohen naar voren heeft gebracht vindt spreker volkomen juist. Söms moet een vorde- ring plaats vinden en dan kan het zijn dat er haast moet worden gemaakt. Wanneer dan de leden nog helemaal moeten worden ingelicht over de achtergronden van de zaak, kan dat vertragend werken. Een ander argu- ment is, dat wanneer iemand het op een vordering laat aankomen, hij wordt opgeroepen, waarbij hij zich kan laten bijstaan door een raadsman, teneinde, eventueel onder aanvoering van nieuwe argumenten, zijn bezwa- ren toe 'te lichten. De vorderingscommissie beslist echter niet, dat doen burgemeester en wethouders en zij dragen de verantwoordelijkheid en niemand anders. De heer Van Berckel: „Zijn de voorgedragenen door het college van burgemeester en wethouders al in de adviescomm'ssie benoemd?" De voorzitter antwoordt dat het college gisteren heeft besloten de zit- tende leden, althans voor het komende jaar, te herbenoemen. Burgemeester en wethouders zijn van plan het volgend jaar de samensteiling van de commissie te wijzigen. De taktiek is dat men probeert met de belangheb- bende tot overeenstemming te komen om zo weinig mogelijk tot vordering te behoeven over te gaan. Is dit nu niet een argument om deze motie niet in stemming te brengen? De heer Butgers zegt dat de raad uiteraard leden van de vorderings- commissie benoemt maar, zoals bij elke benoeming, op een voordracht of aanbeveling van het college. Spreker zou het op prijs ste'len als burge- meester en wethouders eens willen bekijken wie naar hun mening, ge- zien de samenstelling van de bevolking, het beste in de vorderingscom- missie benoemd zouden kunnen worden. Om het voordragen van candida- ten nu maar aan de raad over te laten, die de candidaten ook niet uit de lucht kan grijpen, zou spreker niet juist vinden. Vandaar dat in de motie wordt gevraagd of het college met een nieuwe voordracht willen komen. Dat is ook een tegenover het college van meer deferentie getuigende weg. De vraag hoeveel vergaderingen per jaar worden gehouden is van geen belang. Het benoemen van een vorderingscommissie, geheel los staande van de adviescommissie, zal de rechtszekerheid bevorderen. Spreker be- treurt het dat dit, op naar zijn idee volkomen onjuiste motieven, spre- ker zal zich niet laten opwinden al niet veel jaren eerder is gebeurd. Er is helemaal geen reden om bang te zijn dat de afdoening van zaken niet zo goed en zo vlot val verlopen omdat de vorderingscommissie met de te behandelen gevallen al niet reeds op de hoogte is. Als de vorderings- commissie dan toch maar zo weinig vergadert, is er des te meer kans dat de onafhankelijke vorderingscommissie zich heel rustig, heel gedegen en heel goed kan laten voorlichten zowel over de belangen van de huis- eigenaar van wie zal worden gevorderd als van de gemeente in verband met haar taak de woonruimte billijk te verdelen. Het is bovendien niet waar dat zuiver en alleen het college beslist. Het is zö dat wanneer minstens één lid van de vorderingscommissie tegen vorde'ring is, dit de weg opent naar een hogere instantie en dat dan niet het oollege beslist maar gedeputeerde staten. Dat is een erg belangrijk punt. De voorzitter: „Dat moet u toejuichen." De heer Rutgers: „Dat juich ik toe, maar daarmee is uw argument dat het college toch beslist, volkomen weggevaagd." De voorzitter: ,,In de gevallen waar u het over heeft, beslist het college." D'e heer Rutgers: „Neen, want als één lid van de vorderingscommissie er tegen is, beslist het college niet." Volgens spreker is het voor de rechts-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1966 | | pagina 20