15 december 1966
337
Hoewel er al lang, zowel van binnenuit, als van buitenaf aan ons partij-
wezen werd geknaagd, lieten velen zich nu plotseling verleiden
zeer gewaagde uitspraken te doen, verwisselden sommigen van politiek
tehuis en waren er anderen, die de eigen beginselen nog eens extra gingen
oppoetsen.
In het begin van dit jaar publiceerde het K.V.P.-bestuur een rapport
over de partijstructuur. Zeer onlangs werd tegen dit rapport door een
respectabel aantal vooraanstaande Rooms Katholieken stelling genomen.
De Volkskrant organiseerde in het Scheveningse Kurhaus een congres
over het partijwezen in Nederland. Volgens sommigen waaide er een zwoele,
volgens anderen een frisse wind. De goede adviezen hoe het wel en hoe het
niet moet, waren niet van de lucht, maar anderzijds viel het op hoevelen er
waren, die vonden dat ze in de tocht zaten, bang waren voor „kouvat-
ten" en het alles maar liever bij het oude wilden laten. Vrucht van dit
congres is in elk geval geweest, dat men het er samen over eens werd dat
de discussie over het partijwezen nâ de verkiezingen dient te worden voort-
gezet.
Nu is het voor geen enkele politieke partij gezond zich voortdurend met
anderen bezig te houden, maar verdient het verre de voorkeur orde op eigen
zaken te stellen en te trachten een wezenlijke bijdrage te leveren aan
duidelijkheid in de politiek, opdat andere partijen, maar bovenal de kiezers
weten waar ze aan toe zijn.
In haar op 11 en 12 november van dit jaar gehouden buitengewone con-
gres heeft de P.v.d.A. zich zelf doorgelicht en in haar socialistisch bestek
1967 de lijnen uitgestippeld waar langs haar politieke beleid zich in de
naaste toekomst zal bewegen. Dit socialistisch bestek, dat sommigen te
vér en andere niet vér genoeg ging, heeft in elk geval het fiat van het
congres gekregen. Op 15 februari 1967 zal het Nederlandse volk de gele-
genheid krijgen zich uit te spreken welke koers het wil varen. Te hopen
is het, dat tegen die tijd ook de andere politieke partijen zich duidelijk
zullen opstellen. Gebeurt dit niet, dan gaan we niet het stadhouderloze,
maar het regeringsloze tijdperk tegemoet. Te betreuren valt het, dat reeds
nu vaststaat, dat talloos nieuwe partijen met dikwijls vage, beknopte,
negatieve en in sommige gevallen excessieve programma's, mede naar de
gunst van de kiezer zullen dingen. Zij zullen, hoezeer men in ons democra-
tisch bestel ook ruimte aan minderheden moet geven, door versnippering
van krachten er nauwelijks aan kunnen meewerken een positieve bijdrage
te leveren om dit bestel op een vruchtdragende wijze te doen functioneren.
Ik keer terug naar mijn uitgangspunt waar ik stelde, dat de landspolitiek
in sterke mate bepalend is voor het gedrag van de kiezer bij de gemeente-
raadsverkiezingen. Hieraan valt geloof ik niet te ontkomen. Wat hiervan
ook moge zijn, vaststaat dat mijn fractie de overtuiging heeft dat de
P.v.d.A. een duidelijke toekomstvisie heeft en een goed samenhangend
beleid waarborgt, waarvan zij zich niet moet laten afbrengen. Voor zover
aan deze visie en dit beleid ook in de gemeentepolitiek gestalte kan worden
gegeven, zal onze fractie daarvoor opkomen.
Het voeren van gemeentepolitiek is ook in Heemstede nog altijd een
belangrijke aangelegenheid.
Ik zou mij in dit verband willen veroorloven enkele flitsen aan te halen
uit de rede waarmede de voorzitter van de Vereeniging van Nederl.
Gemeenten, mr. Wytema, de algemene vergadering van 1966 heeft geopend.
,,Het blijft een boeiende zaak zich te bezinnen op wat de gemeente méér
is dan een als ,,huishouding" omschreven formeel begrip in ons openbaar
bestuur. De positie van de gemeente met name ook haar taak is, in
Europees verband, een onderwerp van gesprek op de sinds 1957 regelmatig
om de twee jaar te Straatsburg bijeenkomende gemeenteconferentie van
de Raad van Europa. In een van de op deze conferentie betrekking heb-
bende stukken is het antwoord op de vraag wat verwacht in de tegenwoor-