338 15 december 1966 dige maatschappij de burger van de gemeente, als volgt gegeven: (En nu moet U eens opletten ik richt mij immers tot de gehele raad in hoeveel gevallen Uw eigen antwoord met dit antwoord zal samenvallen) Hij verlangt een goede woning, de aanwezigheid van een levendig gemeente- centrum, een veelheid van winkels, goede wegen voor prettig autorijden en adequate parkeergelegenheden; hij wil leven in frisse, niet-verontreinigde lucht; hij vraagt om een in hygiënisch opzicht onberispelijk schone ge- meente, een goed toegeruste reinigingsdienst voor de verwijdering van afvalstoffen en niet meer gebruikte goederen; hij wenst sportterreinen, speelweiden en andere recreatieve voorzieningen, prima waterleiding- en energiebedrijven, diensten belast met de zorg zowel voor het behoud van zijn gezondheid als voor het herstel van zieken, inrichtingen voor jong en oud en moderne schoolgebouwen. Hij wenst zijn culturele en intellectuele behoeften op passende wijze te kunnen bevredigen. Hij verwacht, dat zijn gemeente zich zelf duidelijk weet te presenteren naar buiten en bij rijks- en provinciale organen de vereiste aandacht krijgt. Verder wil hij zich één voelen met zijn plaatselijk milieu en ook wil hij zijn gemeente ervaren als een leefbaar oord in de hedendaagse maatschappij." Concrete taken, waarvan het de moeite waard is zich daarvoor als gemeentebestuur dagelijks in te spannen. De gemeente zal daarvoor in veel gevallen met anderen moeten samen- werken, zowel overheidsorganen als organisaties of instellingen van parti- culier initiatief; en in die samenwerking met anderen met name het hoger gezag moet zij zich invoegen in een algemeen werkplan. Daarbij moet zij tegelijkertijd stâân op haar taak en léven (d.i. besturen en hande- len) vanuit haar verantwoordelijkheid voor het welzijn van de lokale samenleving. In zijn inaugurele oratie „Verscheidenheid in eenheid" heeft Prof. dr. Van Poelje de taak van de gemeente in dit wijdere geheel geformuleerd als het ,,aanbrengen van verfijningen met het oog op de zeer genuanceerde werkelijkheid". Bij aiie schijn van zijn ,,onverschilligheid" is en blijft de burger de be- weegkracht en de controleur in de gemeentelijke bestuurslaag. Hij behoeft daartoe niet geïnteresseerd te zijn in de totale bestuurslaag. Het gaat vaak om een onderdeel, dat hem aanspreekt, vanuit zijn persoonlijke voorkeur, zijn geaardheid en milieu. Het lokale meeleefpatroon wordt zichtbaar d.w.z. de democratie in de onderste bestuurslaag functioneert telkens wanneer een burger het gemeentebestuur weet te vinden; wanneer hij vanuit zijn deel-interesse (dat desnoods zijn van overheidswege gesubsidieerde hobby mag zijn) de zuig- kracht en de beweegkracht van de lokale samenleving wil ondergaan en hij bij daaruit voortkomende (eventueel kritische) acties betrokken wil zijn. Is niet in deze (soeiologische) zin iedereen, mits goed in- en voorge- licht, bij de onderste bestuurslaag betrokken en op zijn wijze in het lokale meeleef-patroon ingeweven? Vrijwel niemand aldus opnieuw Prof. Van Poelje kan zich onder bepaalde omstandigheden onttrekken aan het gevoel, dat hij in een persoonlijke relatie tot de „overheid" staat. Ik dacht, dat we ook in Heemstede, als ik zo de laatste jaren overzie, voorbeelden hebben van zaken, die de burgerij niet onberoerd hebben ge- laten en die haar de weg naar de Overheid heeft doen vinden. In wille- keurige volgorde noem ik: de demping van de Blekersvaart, de vervuiling van de gemeente, de verkeersveiligheid, het oprichten van een benzine- servicestation aan de Sportparklaan, de volkstuinen, het handhaven van de helpsters bij het kleuteronderwijs, het beschikbaarstellen van het in- structielokaal van het politiebureau voor sportdoeleinden, de kinderziekten van het aardgas, de klachten over de riolering, de bouw van een trans- formatorstation op het Jozef Israëlsplein. A1 was de belangstelling, die de burgerij in deze gevallen aan de dag

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1966 | | pagina 20