"\l m m
15 december 1966
365
houders voor ogen staat. Misschien dat spreker morgen, bij de behande-
ling van de betreffende vraag, nog iets over dit punt mag horen.
Bij de bespreking van de veiligheid van het verkeer is door spreker de
deskundigheid van de politie zeker niet in twijfel getrokken. Hij meent
dat in de algemene beschouwingen de lof voor de politie wel is geuit. Er
gebeurt op het gebied van de verkeersbeveiliging veel, maar spreker dacht
dat een rapport daarover grote waarde zou kunnen hebben. Het zou als het
ware een verificatie zijn of men het inderdaad goed doet. Spreker vraagt
zich af of een rapport van een verkeersdeskundige wel moet wachten tot
de oost-west verbinding tot stand is gekomen. Dat kan n.l. nog een hele
tijd duren. Spreker meent dat het van groot belang kan zijn aan de des-
kundige te vragen of hij een oplossing ziet voor de verkeersstromen die
nog jarenlang de agglomeratie zullen doorkruisen zolang de oost-west en
de noord-zuid verbindingen er nog niet zijn. Dus een betere verkeers-
coördinatie tot de tijd dat de genoemde wegen er zijn.
De burgemeester heeft woorden gewijd aan de volgens sprekers noti-
tie vertrouwenscrisis. Misschien eenwat groot woord, maar spreker hangt
niet aan een woord. Spreker zou zich bij de heer Rutgers willen aanslui-
ten en niet op de formele kant van de zaak, waar in de vorige raadsver-
gadering wel het nodige over is gezegd, terug willen komen. Eén ding
spijt hem, n.l., dat de burgemeester heeft gezegd en hieruit blijkt dat
voorbeelden nooit helemaal op gaan ,,wanneer men ergens te gast is
(spreker weet niet of de raadsleden zich hier als gasten moeten voelen,
ook niet in de verhouding burgemeester als hoofd van de politie raad,
een eigen autonoom lichaam) dan moet men zich niet gedragen alsof men
heer en meester is" en verder: ,,het spel is niet goed, niet eerlijk en niet
juist gespeeld". Spreker dacht dat de burgemeester er van uit dient te gaan,
dat, als hij gasten heeft zoals de raadsleden hier om de tafel zitten en
waarbij de burgemeester dan de gastheer is en spreker zou het prettig
vinden dat uit de mond van de burgemeester te horen de burgemeester
priori kan aannemen, dat, als de raadsleden iets menen te moeten zeggen,
zij zulks in alle eerlijkheid doen. Spreker vindt het overbodig dat er altijd
bij te zeggen. Als voorbeeld haalt spreker aan dat de heer Schmelzer,
fractievoorzitter van de K.V.P., spreker denkt hierbij aan de nacht van
Schmelzer voortkomende uit een dergelijke partij, er blijkbaar behoef-
te aan had om tweemaal te zeggen „dat hij iets in alle oprechtheid be-
weert". Men zou toch denken dat men dat zonder meer mag veronderstel-
len. Spreker zou het bijzonder pleizierig vinden van de burgemeester te
mogen horen dat hij daar ook van uit gaat. Het andere wil sprekers fractie
dan nog graag laten rusten en zij zal zich alleen maar verheugen als de
vertrouwenscrisis doorbroken zou worden en weer in goede harmonie kan
worden samengewerkt. Daarvoor is echter een eerste vereiste, dat men
van elkaars eerlijkheid en oprechtheid wil uitgaan. Spreker dacht dat dat
ook iets met Kerstmis te maken had, dit laatste aan het adres van de
heer Enschedé.
Tot de heer Willemse zou spreker nog willen zeggen dat spreker heeft
opgemerkt, dat de heer Schmelzer in zijn poging een kabinet samen te
stellen, niet geslaagd is door de tegenwerking, spreker had misschien
beter kunnen zeggen door te weinig medewerking, uit eigen kring. Hij
gelooft dat het dan nog zuiverder gesteld is en hij kan zich zelfs voorstel-
len dat de heer Willemse het er dan meer eens is.
Over de confessioneie partijen is in het verleden ook al In de raad ge-
sproken. Het is natuurlijk heel interessant daarop door te gaan, vooral
voor spreker als doorbraakman. Spreker citeert hier om even de sfeer
aan te geven: „dat de confessionele partij een godsdienstige en geen po-
litieke signatuur heeft. In politiek opzicht moet zij vaak dubbelhartig
en dubbeltongig, links en rechts, vooruitstrevend en conservatief zijn, al
naar het uitkomt". Dat is met de confessionele partij verweven en daar
1.11