16 december 1966
385
ken, dat, ondanks deze verzwaring van lasten, er in de toekomst nog een
winst zal zijn. Spreker neemt dus aan, dat die lasten ongeveer 90.000
zijn en dan kan het best zijn dat er bovendien nog een winst is van b.v.
60.000 en het volgend jaar kan dat hetzeifde zijn. Dan moet men spreken
van een winst bij het gasbedrijf van 60.000, welk bedrag in feite geen
reëele winst is. Alweer een feit dat psychologisch verkeerd bij de bevolking
zal aanslaan maar dat ook bij een deel van de raad verkeerd zou kunnen
aanslaan. Als het coliege met bepaalde voorstellen zou moeten komen om
de inkomsten te vergroten, dan zou men hoogstwaarschijnlijk redeneren:
,,Wat gaan we nu doen? Is er wel aanleiding om bepaalde belastingen te
verhogen, terwijl we een gasbedrijf hebben dat een winst geeft van
60.000?" Burgemeester en wethouders merken verder nog op: ,,Wan-
neer in de toekomst de aardgastarieven mogelijk zullen kunnen worden ver-
laagd, dan zal dit wel grotendeels te danken zijn aan de destijds door ons
voorgestelde en door de raad aanvaarde afschrijvingsmethode." Dat lijkt
spreker een visie op de korte baan gezien, want op de lange baan is het
zeer de vraag of, bij de toenemende afschrijvingen, het dan nog wel moge-
lijk zal zijn de tarieven te verlagen. Z.i. verdient het ook op grond daarvan
verre de voorkeur om nu, nu de mogelijkheid daartoe bestaat, versterkt
af te schrijven want dan worden de jaarlijkse iasten in de toekomst minder
en is een gasprijsverlaging eerder te verwachten. Spreker dacht dat bur-
gemeester en wethouders zelf ook wel wat dubiëren nu ze zo vragenderwijze
aan het slot van hun antwoord stellen: „Ligt het dan, zo vragen wij ons af,
niet meer in de rede, dat bedrag reeds dadelijk voor de genoemde investe-
ringen te bestemmen?" Spreker ziet hier toch een zekere twijfel in, zoiets
van: helemaal gelukkig zijn we er zelf ook niet mee, maar kunnen we het
niet samen eens worden op dit punt om dat bedrag van 90.000 toch maar
te gebruiken voor de genoemde investeringen. Het is spreker nog niet dui-
delijk of dit bedrag van 90.000 zal worden aangewend om onmiddellijk een
deel van de toekomstige kapitaalsuitgaven te dekken of dat het college die
90.000 wil gebruiken als financieringsmiddel voor de nieuwe kapitaals-
uitgaven. Nog eens spreker heeft dat in zijn vraag ook duidelijk doen
uitkomen in beide gevallen is die 90.000 beschikbaar als financierings-
middel. Sprekers fractie is vooralsnog van mening dat het juister zou zijn
die 90.000 aan te wenden voor de belangrijke uitgaven die tot nu toe voor
de omschakeling op aardgas zijn gedaan.
De heer Van Ark is het met het slot van de redenering van de heer Ver-
kouw wel eens. De motieven liggen voor spreker wel even anders. Normale
investeringen hebben betrekking op bedrijfsvernieuwingen die gedurende
een lange reeks van jaren haar nut afwerpen. Bij de kosten van omscha-
keling op aardgas is naar sprekers smaak grotendeels sprake van eenmalige
kosten die niet meer terugkomen. Een feit is, dat dit een kostenpost is die
alleen over een aantal jaren wordt verdeeld. Spreker gelooft dat het on-
juist is deze kostenpost te gaan verdelen over jaren die nog moeten komen
terwijl men geen rekening houdt met de kosten die er al in dit jaar zijn ge-
weest. We moeten deze post zo snel mogelijk kwijt. Spreker zou daarom
het standpunt wiilen onderschrijven om een deel van deze kostenpost reeds
dit jaar af te boeken.
De heer Van Berckel merkt op dat in het antwoord op vraag 18 wordt
verwezen naar het raadsbesluit van 26 mei 1965 no. 75a, waarbij o.m. een
krediet beschikbaar werd gesteld voor de kosten verbonden aan de om-
sehakeling van stads- op aardgas. Spreker heeft dat raadsbesiuit opge-
vraagd en gezien dat daarin het krediet is gebracht op 1,9 miljoen. Spre-
ker vraagt of dat krediet groot genoeg is geweest om de gehele ombouw
van stadsgas op aardgas met aiies wat daarmee verband houdt, te finan-
cieren.