achtergevel, van ten hoogste 40 van de achtergevelbreedte, een goot-
hoogte van ten hoogste 3.00 m en een diepte van ten hoogste 2,75 m, ge-
meten uit de achtergevelrooilijn.
Artikel 13.
1. Bijgebouwen mogen worden opgericht bij eengezinshuizen. Zij moeten
voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. zij mogen geen grotere breedte en diepte hebben dan 2,75 m;
b. de goothoogte mag ten hoogste 2,50 m bedragen;
c. wanneer zij worden gebouwd achter een woning moet tussen beide
een strook grond van tenminste 3.00 m breedte geheel onbebouwd en
onoverdekt blijven.
2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd indien het betreft een bijge-
bouw, dat met één of met beide zijgevels vrijstaand is gebouwd, van het
bepaalde in het eerste lid, sub a, vrijstelling te verlenen, teneinde de
bouw van garages mogelijk te maken, met dien verstande dat het bij-
gebouw geen grotere oppervlakte mag beslaan dan 15 van het totale
perceel tot een maximum van 36 m2.
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in bijzondere gevallen vrij-
stelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid, sub c, mits de
toetreding van licht en lucht tot de woning en aangrenzende woningen
voldoende verzekerd is.
4. Bij elk eengezinshuis mag slechts één bijgebouw worden opgericht.
II. VOOBSCHRIFTEN OMTBENT ANDER GEBRUIK.
Artikel 14.
De gronden bestemd voor wegen mogen uitsluitend worden gebruikt
voor de aanleg van wegen, trottoirs e.d.
Artikel 15.
De gronden bestemd voor plantsoen, berm en groenstrook mogen uitslui-
tend worden gebruikt voor de aanleg van plantsoenen, bermen, groenstro-
ken en soortgelijke voorzieningen.
Artikel 16.
1. De gronden bestemd voor tuin en erf mogen uitsluitend worden gebruikt
voor de aanleg van tuinen en erven en wat daartoe behoort, met dien
verstande dat;
a. bij een tuin behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen
worden gebouwd, zoals terrassen, pergola's en keermuren;
b. door plaats en afmetingen van deze bouwwerken het karakter van
tuin weinig zal mogen worden aangetast.
2. Burgemeester en wethouders kunnen, ten aanzien van gronden bestemd
voor tuin en erf welke zijn gelegen tussen de weg en de voorgevelrooilijn
van industrieterrein, vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste
lid, teneinde verharding van deze gronden ten behoeve van parkeren,
lossen en laden van voertuigen mogelijk te maken.
Artikel 17.
1. Het is verboden het gebruik van onbebouwde gronden, die in gebruik
zijn voor doeleinden, waarvoor die gronden blijkens het plan zijn be-
stemd, alsnog te veranderen ter realisering van doeleinden die met die
bestemming onverenigbaar zijn.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, wordt ingebruik-
neming van gronden als stortplaats of als opslagterrein anders dan ter