Artikel 5.
1. Het is verboden het in artikel 4 bedoelde gebruik van onbebouwde gron-
den zodanig te veranderen dat die gronden minder geschikt worden
voor realisering van de doeleinden waarvoor die gronden blijkens hun
bestemming mogen worden gebruikt.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt ingebruik-
neming van grond als stortplaats of als opslagterrein anders dan ter
realisering van het plan, aangemerkt als een gebruiksverandering,
waardoor de desbetreffende grond voor realisering van de doeleinden,
waarvoor die grond bestemd is, minder geschikt wordt.
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van het bepaalde in het eer-
ste lid vrijstelling te verlenen. Vrijstelling kan worden verleend voor
onbepaalde tijd, behoudens wederopzegging of voor bepaalde tijd.
4. Vrijstelling voor onbepaalde tijd of voor een periode langer dan vijf ja-
ren moet worden geweigerd indien gelet op de aard van het voorge-
nomen gebruik en de ligging Van de grond hetzij de mogelijkheid tot
realisering van het plan of van een aangrenzend bestemmingsplan, het-\
zij een ongestoord gebruik van gronden en gebouwen in de naaste om-
geving in ernstige mate zou worden gestoord.
5. Vrijstelling voor bepaalde tijd mag alleen en moet worden geweigerd
indien het voorgenomen andere gebruik kan leiden tot stoornissen als
bedoeld in het vierde lid en niet door het stellen van voorwaarden of
anderszins in middelen tot opheffing van die stoomissen kan worden
voorzien.
Artikel 6.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd al dan niet onder door hen
te stellen nadere voorwaarden ontheffing te verlenen van de bepalingen van
het plan voor het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde ge-
bouwtjes ten behoeve van openbare nutsbedrijven of van andere naar
bestemming daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, zoals transformator-
huisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, wachthuisjes voor
verkeersdiensten e.d.
Artikel 7.
Overtreding van deze voorschriften of van krachtens deze voorschrif-
ten gestelde voorwaarden of eisen wordt voor zover daarin niet reeds
bij de wet is voorzien geacht een strafbaar feit te zijn in de zin van
artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Artikel 8.
Deze voorschriften treden in werking met ingang van de dag, volgend
op de dag waarop de ter visielegging van het onherroepelijk goedgekeurde
plan overeenkomstig artikel 31 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is
bekendgemaakt.
Artikel 9.
Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel „Voor-
schriften bestemmingsplan „Glip II-A".
Behoort bij raadsbesluit van 23 februari 1967, no. 19.
De secrefaris, X"«6 voorzitter,