noemde eigenschappen bezitten. Wanden van eengezinshuizen moeten ten 7 aanzien van de brandveiligheid de in tabel 2 genoemde eigenschappen bezitten. 2 Gemetselde wanden van baksteen of kalkzandsteen van tot bewoning be- stemde gebouwen worden geacht de in lid 1 genoemde eigenschappen van brandveiligheid te bezitten, indien zij worden opgetrokken overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 171 t/m 173 en indien deze wanden, voor zover ze buitenwanden zijn, tevens voldoen aan de in de tabellen 1 en 2 onder regel A genoemde normen. 3 Wanden, die woningen begrenzen, andere dan buitenwanden, moeten zodanig aansluiten aan de dakconstructie dat branddoorslag wordt voorkomen. In deze wanden mogen geen raam- of deuropeningen voorkomen. Niet van toepassing is het bepaalde in de laatste zin op wanden van gemeen- schappelijke gangen en trappehuizen. 4 Wanden, deel uitmakende van de hoofddraagconstructie van een tot bewoning bestemd gebouw, moeten indien enige verdiepingvloer, met uitzondering van 2 de vloer van een bergzolder, hoger ligt dan 12,5 m boven peil, een brand- werendheid van ten minste 120 minuten bezitten. 5 Nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van de brandwerendheid van: a. kolommen met een dragende functie; 3 b. wanden van een gebouw dat mede voor andere doeleinden dan bewoning is bestemd; c. wanden waaraan ruimten grenzen met een hoge vuurbelasting; d. binnenwanden waaraan woningen grenzen die niet alle elementen, welke in artikel 62, lid 1 onder a t/m e, zijn verlangd, bevatten. 6 Vrijstelling kan worden verleend van de ingevolge lid 1 in de tabellen 1 en 2 gestelde eisen van brandveiligheid van wanden binnen een woning, die geen deel uitmaken van de hoofddraagconstructie van het gebouw: a. indien die wanden geen vluchtweg begrenzen; b. indien die wanden een vluchtweg begrenzen, doch de woning bij brand 4 aan twee zijden ontvluchtingsmogelijkheid biedt. Zie blz. 148—149. 96

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 106