Constructie van bouwwerken
7 Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 3 voor het maken
van raam- en deuropeningen in wanden, die de scheiding vormen tussen een
woning en een daarbij behorend bedrijfsgedeelte.
ARTIKEL 164 Brandveiligheid van wanden en kolommen van niet tot bewoning
bestemde gebouwen
1 Wanden van niet tot bewoning bestemde gebouwen moeten ten aanzien van
de onbrandbaarheid en brandwerendheid de in tabel 3 genoemde eigen-
schappen bezitten.
Niet van toepassing is voorgaande bepaling op wanden van:
a. een buiten een gebouw gelegen vrijstaande bergruimte, als bedoeld in
artikel 63, met geen grotere inwendige vloeroppervlakte dan 8 m2;
b. een bij een tot bewoning bestemd gebouw behorende vrijstaande garage,
waarvan geen deel op een geringere afstand dan 10 m van een gebouw is
gelegen en welke uitsluitend is bestemd voor het stallen van motorvoertuigen
en die geen grotere inwendige vloeroppervlakte heeft dan 40 m2.
2 Wanden die niet tot bewoning bestemde gebouwen begrenzen, andere dan
buitenwanden, moeten zodanig aansluiten aan de dakconstructie dat brand-
voortplanting wordt voorkomen. In deze wanden mogen geen deur- of raam-
openingen voorkomen.
3 Nadere eisen kunnen ten aanzien van niet tot bewoning bestemde gebouwen
worden gesteld met betrekking tot de brandveiligheid ten aanzien van:
a. de afstand tot andere gebouwen;
b. kolommen met een dragende functie;
c. wanden van een gebouw, dat mede voor bewoning is bestemd;
d. wanden van voor het verblijf van mensen bestemde gebouwen, andere dan
tot bewoning bestemde gebouwen;
e. wanden van ruimten waarvan de bestemming een hoge vuurbelasting mede-
brengt.
4 Vrijstelling kan worden verleend van:
a. de ingevolge lid 1 in tabel 3 gestelde eis van brandwerendheid van buiten-
Zle blz. 150—151.
97