wanden van gebouwen, indien daartegen in verband met ligging, bestemming
en afmetingen van het gebouw geen bezwaar bestaat;
b. de ingevolge lid 1 in tabel 3 gestelde eis van brandwerendheid van wanden
binnen een gebouw die deel uitmaken van de hoofddraagconstructie, voor
glasvlakken in die wanden, indien de vuurbelasting gering is en de wanden
geen vluchtweg begrenzen;
c. de ingevolge lid 1 in tabel 3 gestelde eis van onbrandbaarheid van de
buitenzijde van buitenwanden, mits voldaan wordt aan de richtlijnen L 4.1.2
onder b, L 4.1.3 en L 4.1.4 van NEN 3081, uitgave 1957 (Richtlijnen voor de
brandbeveiliging van logeergebouwen), voor zover het logeergebouwen be-
treft of voor zover deze richtlijnen overeenkomstige toepassing vinden voor
andere niet tot bewoning bestemde gebouwen;
d. de ingevolge lid 1 in tabel 3 gestelde eis van onbrandbaarheid van balk-
of vloerdragende wanden binnen gebouwen, welke wanden geen deel uit-
maken van de hoofddraagconstructie van het gebouw, indien de vuurbelasting
gering is en de wanden geen vluchtweg begrenzen;
e. het bepaalde in de tweede zin van lid 2, indien voldoende waarborgen
tegen branddoorslag aanwezig zijn.
ARTIKEL165 Warmte- en geluidisolatie, regen- en vochtwering van wanden en
koiommen van tot bewoning bestemde gebouwen
1 Wanden voor zover geen fundamentmuren zijnde van tot bewoning be-
stemde gebouwen, met uitzondering van eengezinshuizen, moeten ten aanzien
van de warmte-isolatie, de geluidsisolatie, het regenwerend en het vocht-
werend vermogen de in tabel 1 genoemde eigenschappen bezitten.
Wanden voor zover geen fundamentmuren zijnde van eengezinshuizen
moeten ten aanzien van de warmte-isolatie, de geluidisolatie, het regen-
werend en het vochtwerend vermogen de in tabel 2 genoemde eigenschap-
pen bezitten.
2 Gemetselde wanden van baksteen of kalkzandsteen van tot bewoning be-
stemde gebouwen worden geacht de in lid 1 genoemde eigenschappen te
Zie voor tabel 1 blz. 144147 en voor tabel 2 blz. 148149.