Construotie van bouwwerken ARTIKEL 190 Bevestiging van daken van bouwwerken De verbinding van het dak met het overige deel van het bouwwerk moet weer- stand kunnen bieden aan de op het dak werkende krachten door winddruk en -zuiging. ARTIKEL 191 Voorkomen van brandgevaar in het inwendige van dakconstructies 1 In ruimten en holten in dakconstructies mogen geen stoffen aanwezig zijn, die vatbaar zijn voor zelfontbranding door broei. 2 Houten delen van een dakconstructie, die in een bouwmuur zijn opgelegd, moeten ten minste 2 cm verwijderd zijn van hout, dat ter plaatse aan de andere zijde in de bouwmuur is opgelegd. De tussenruimte moet zijn gevuld met onbrandbaar materiaal. ARTIKEL192 Dakbeschot 1 Daken van tot bewoning bestemde gebouwen, die zijn gedekt met pannen, leien of andere elementen, die geen winddichte bedekking vormen, moeten zijn voorzien van een dakbeschot. Niet van toepassing is deze bepaling op daken van uitgebouwde bergplaatsen en schuurtjes en op daken van uitbouwen waarvoor de vrijstelling bedoeld in artikel 188, lid 3, is verleend. 2 De dikte van het onder 1 bedoelde dakbeschot moet, onverminderd bereke- ning ingevolge artikel 153, indien het bestaat uit aaneengevoegde planken, ten minste 17 mm blijvende maat zijn. 3 Nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van ander dakbeschot oan in licl 2 is omschreven. ARTIKEL 19" Onbrandbaarhoid en ontvlambaarheid van dakbedekking 1 Dakbedekking van dakvlakken met een grotere helling dan 30 moet onbrand baar zijn en voldoende dicht om te beletten dat vliegvuur tot eronder geleger constructiedelen kan doordringen. 2 Dakbedekking van dakvlakken met een helling van 30° of minder moet ien minste niet gemakkelijk ontvlambaar, als bedoeld in NEN 1076, uitgave 1963, zijn of op doeltreffende wijze met onbranabaar materiaal zijn bedekt. 113

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 123