Constructie van bouwwerken
met een minimum van 2,5 dm2. Hierin is n het aantal nevenkanalen dat be-
neden de beschouwde doorsnede in het hoofdkanaal uitmondt. Het hoofdkanaal
mag nergens nauwer zijn dan een nevenkanaal. De doorsnede van het deel
van het hoofdkanaal waarin zich een stookgat bevindt, mag niet meer dan
2,5 dm2 bedragen.
6 De doorsnede van een nevenkanaal van gecombineerde rookkanalen moet
ten minste 1 dm2 en mag ten hoogste 2,5 dm2 bedragen.
7 Het verloop en de doorsnede van rookkanalen moeten zodanig zijn, dat een
bolvormig voorwerp van 8 cm middellijn door het gehele kanaal kan worden
bewogen.
8 Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in de leden 1 en 3 voor
verslepingen die meer dan 30° van de verticaal afwijken.
ARTIKEL212 Uitmonding bovendaks
1 Rookkanalen moeten bovendaks uitmonden. Tussen stookgat en uitmonding
moet zoveel kanaallengte aanwezig zijn, dat voldoende thermische trek in het
kanaal is verzekerd. De uitmonding mag echter niet lager zijn dan:
a. bij schuine of gebogen daken:
2 m boven het hoogste snijpunt van het rookkanaal met het dak, dan wel
50 cm boven het hoogste punt van het dak;
b. bij platte daken:
1 m boven het dak, indien dit niet hoger gelegen is dan 16 m boven peil;
2 m boven het dak, indien dit hoger gelegen is dan 16 m boven peil.
2 Indien het dak is voorzien van een overwegend gesloten borstwering of zich
boven het dak in de nabijheid van de uitmonding van het rookkanaal uit-
bouwen bevinden, die de schoorsteentrek ongunstig kunnen beînvloeden,
worden de in lid 1 genoemde maten vermeerderd met de hoogte van die
borstwering of die uitbouw boven het dak.
3 Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de plaats en de
hoogte van de uitmonding van rookkanalen, indien de situatie of de vorm van
het gebouw daartoe aanleiding geeft.
121