Constructie van bouwwerken
e. een voldoend warmte-isolerend vermogen bezitten om te grote afkoeling
der rookgassen en te grote warmte-uittreding te voorkomen;
f. voldoend vochtabsorberend vermogen bezitten;
g. voldoende bestand zijn tegen mechanische beschadiging.
Niet van toepassing is het voorgaande op de hoogste 30 cm van de schoor-
steen buitendaks, indien voor dat deel een schoorsteenpot is toegepast.
2 Wanden van gecombineerde rookkanalen mogen niet zijn uitgevoerd in metsei-
werk waarin stootvoegen voorkomen.
3 Vrijstaande schoorstenen en schoorstenen buitendaks moeten zijn getuid of
verankerd, indien de stabiliteit dat vereist.
4 Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 onder b, e, f en g
voor bedrijfsschoorstenen van niet tot bewoning bestemde gebouwen.
ARTIKEL215 Uitvoering van schoorstenen van metselwerk
1 Schoorstenen van metselwerk moeten, indien ze tegen wanden van metsel-
werk zijn aangebracht, tegelijk en in metselverband met die wanden zijn op-
getrokken, tenzij ze een eigen achterwand bezitten.
2 Uitsparing voor een rookkanaal in een wand van metselwerk is verboden, in-
dien deze wand:
a. buitenwand is;
b. een woning, dan wel een ander zelfstandig deel van een gebouw begrenst.
In andere gevallen is uitsparing toegestaan, mits de wand een voldoende dikte
behoudt.
3 Schoorstenen van metselwerk, die tegen een reeds bestaande wand worden
opgetrokken, moeten een eigen achterwand bezitten.
4 Wanden van rookkanalen die geen deel uitmaken van gecombineerde rook-
kanalen moeten aan de binnenzijde licht vertind zijn met de mortel waarmede
ze zijn opgemetseld.
ARTIKEL216 Nadere brandveiligheidseisen
1 In wanden van rookkanalen mag geen hout of ander brandbaar materiaal aari-
wezig zijn.
123